ECLI:NL:TADRAMS:2020:162 Raad van Discipline Amsterdam 20-096/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:162
Datum uitspraak: 20-07-2020
Datum publicatie: 27-07-2020
Zaaknummer(s): 20-096/A/A
Onderwerp:
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond verzet

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 20 juli 2020

in de zaak 20-096/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 23 maart 2020 op de klacht van:

klager

over:

verweerder

gemachtigde: mr. G.J. Kemper

advocaat te Amsterdam

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 16 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 10 februari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-868989 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 23 maart 2020 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op 23 maart 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 20 april 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 20 april 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 15 juni 2020. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van de gemachtigde van verweerder aan de raad van 28 mei 2020.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    De voorzitter is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de VSO van 30 oktober 2012 wezenlijk anders is dan die van 27 november 2012. Waar in het e-mailverkeer tussen de landsadvocaat en verweerder tot 30 oktober 2012 nog gesproken werd over algehele finale kwijting, wordt daar op 27 november 2012 met geen woord meer over gerept en is zelfs een belangrijk deel van artikel 3 (het niet meer naar de rechter mogen) geschrapt. Ook is verweerder op verzoek van klager zo ‘creatief’ geweest om in de considerans het finale kwijtingsspook te omzeilen. Van verjaring kan geen sprake zijn, omdat niets, maar dan ook helemaal niets wijst op algehele finale kwijting inclusief aanspraak op tipgeld.

2.3    Van verjaring kan evenmin sprake zijn omdat verweerder op 17 mei 2013 heeft geschreven “Ik blijf volledig weg bij het verboden woord van de luider en de verboden kreet van de schade”. Verweerder heeft de consistente lijn van het vermijden van de termen ‘klokkenluider’ en ‘schade’ in 2013 voortgezet, omdat juist die samenhingen met de coulancevergoeding welke juridisch niet afdwingbaar was, in tegenstelling tot de tipgeldbeloning. Klager blijft dan ook bij zijn standpunt dat hij tot 3 april 2019 niet wist en nimmer heeft kunnen weten dat zijn aanspraak op tipgeld besloten lag in de ondertekende VSO van 11 december 2012.

2.4    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op, met uitzondering van de feiten genoemd in 1.2 van de beslissing van de voorzitter. Volgens klager is zijn aanspraak op tipgeld in 2012/2013 op geen enkele wijze met BZK besproken. De eerste inzet van verweerder was uitdrukkelijk om voor klager een coulancevergoeding te verkrijgen. Tipgeld kan daarom geen onderdeel zijn geweest van kwijting in welke vorm dan ook.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter en naar 4.2 van deze beslissing.

4    BEOORDELING

4.1    Klager heeft in zijn verzetschrift bewijs aangeboden in de vorm van het horen van een getuige (de heer S, voormalig hoofdambtenaar van BZK). De raad ziet hiervoor geen aanleiding en gaat aan dit aanbod voorbij. Ter zitting heeft klager de raad verzocht de zaak aan te houden in afwachting van het hoger beroep (en eventueel cassatieberoep) tegen het vonnis van de rechtbank van 3 april 2019. Ook hiervoor ziet de raad geen aanleiding. Voor het aanvangen van de vervaltermijn van artikel 46g Advocatenwet is immers niet bepalend het moment waarop de eventuele fout van de advocaat in rechte vast is komen te staan.

4.2    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.3    Klager heeft aangevoerd dat de voorzitter in 1.2 van haar beslissing ten onrechte als feit heeft opgenomen dat klager jegens de Staat naast aanspraak op financiële compensatie aanspraak maakte op tipgeld. Verweerder is nimmer richting de Staat voor klager opgetreden ter verkrijging van een (tipgeld)beloning, aldus klager. Dit kan echter niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet; 1.2 van de beslissing van de voorzitter is voor tweeërlei uitleg vatbaar. De raad heeft 1.2, anders dan klager, niet zo opgevat dat klager zijn aanspraak op tipgeld jegens de Staat daadwerkelijk richting de Staat heeft geuit of met de Staat heeft besproken.

4.4    De raad is verder van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk geacht.

4.5    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. S. van Andel en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juli 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 20 juli 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.