ECLI:NL:TADRAMS:2020:158 Raad van Discipline Amsterdam 19-767/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:158
Datum uitspraak: 20-07-2020
Datum publicatie: 27-07-2020
Zaaknummer(s): 19-767/A/A
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. Hoewel de raad begrip heeft voor de door klaagster geschetste omstandigheden en voor de kennelijk ongewenste gevolgen van de echtscheiding voor klaagster en haar dochter, leveren deze geen bijzondere omstandigheid op om de overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet toe te staan (verschoonbaar te achten). Juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 20 juli 2020

in de zaak 19-767/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van               23 december 2019 op de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 19 november 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 8 november 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 728077 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 23 december 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) klaagster, met toepassing van artikel 46g, lid 1, aanhef en onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. Deze beslissing is op            23 december 2019 verzonden aan partijen.

1.4    Bij verzetschrift van 17 januari 2020 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 21 januari 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de videozitting van de raad van 8 juni 2020. Daarbij waren klaagster en verweerder digitaal aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klaagster. Ook heeft de raad kennisgenomen van de volgende stukken:

- brief van klaagster van 23 mei 2020 met bijlagen;

- de e-mail van verweerder van 5 juni 2020 met bijlagen;

- de e-mails van klaagster van 6 juni 2020 met bijlagen;

- de pleitnotities van verweerder die de raad op 7 juni 2020 heeft ontvangen;

- de e-mail van klaagster van 8 juni 2020.

2    VERZET

2.1    De grond van het verzet houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter klaagster in zijn beslissing ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar klacht. Volgens klaagster is het haar pas na april 2018 duidelijk geworden dat zij op verzoek van haar ex-echtgenoot een echtscheidingsconvenant had getekend in plaats van een document voor het aanvragen van een echtscheiding. In mei 2018 heeft zij via haar advocaat alle informatie over de echtscheidingsprocedure van verweerder ontvangen. Daarom vindt klaagster dat de termijn van artikel 46, lid 1, aanhef en onder a, Advocatenwet niet op         23 juli 2015 is gaan lopen maar pas in mei 2018.

2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet niet op.

2.3    De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling op de verzetgronden ingaan.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich schriftelijk en in de mondelinge behandeling tegen de klacht en het verzet verweerd. De raad zal hierna, waar nodig, op dit verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

5.2    Op grond van de dossierstukken en de toelichtingen van klaagster en verweerder ter zitting, ziet de raad geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. Bij brief van 25 juni 2015 heeft verweerder aan klaagster en haar ex-echtgenoot het telefonisch onderhoud van diezelfde dag bevestigd. In dat telefoongesprek heeft verweerder met hen besproken dat zij beiden instemmen met de door hen samen gemaakte en in het convenant vastgelegde afspraken over -onder andere- partneralimentatie en pensioenverevening. Ook al zou klaagster, zoals zij ter zitting heeft benadrukt, alleen de laatste pagina van het echtscheidingsconvenant voor de ondertekening hebben ontvangen, dan nog had zij op die pagina de regeling over de pensioenverevening kunnen zien staan. Dat klaagster, zoals zij ook tijdens de zitting heeft verklaard, niet heeft gelezen wat er op die pagina stond voordat zij tekende, komt voor haar eigen risico. Het laatste moment voor klaagster om zich te realiseren dat het echtscheidingsconvenant voor haar ongunstige afspraken bevatte, was op 23 juli 2015. Op die datum heeft verweerder de echtscheidingsbeschikking, waarvan het door klaagster gewraakte echtscheidingsconvenant deel uitmaakt, naar klaagster gemaild. Klaagster heeft zich echter diezelfde dag akkoord verklaard met de echtscheidingsbeschikking. Vanaf die datum wordt zij in elk geval geacht bekend te zijn met de afspraken die afwijken van de wettelijke maatstaven. De voorzitter heeft in zijn beschikking dan ook terecht geoordeeld dat uiterlijk op 23 juli 2015 de termijn als bedoeld in artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet is gaan lopen. Hoewel de raad begrip heeft voor de door klaagster geschetste omstandigheden en voor de kennelijk ongewenste gevolgen van de echtscheiding voor klaagster en haar dochter, leveren deze geen bijzondere omstandigheid op om de overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet toe te staan (verschoonbaar te achten).

5.3    De raad is van oordeel dat de voorzitter in zijn beslissing bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dan ook terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard. De door klaagster aangevoerde verzetgrond kan daarom niet slagen.

5.4    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de inhoud van de klacht. De raad zal het verzet dan ook ongegrond verklaren. 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. A. de Groot en P. van Lingen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op              20 juli 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 20 juli 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.