ECLI:NL:TADRAMS:2020:157 Raad van Discipline Amsterdam 20-424/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:157
Datum uitspraak: 20-07-2020
Datum publicatie: 27-07-2020
Zaaknummer(s): 20-424/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat deels kennelijk ongegrond en deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop. Klager heeft onvoldoende onderbouwd dat verweerder zich consequent onvoldoende heeft ingespannen klagers belangen te behartigen en niet voortvarend te werk is gegaan.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  20 juli 2020

in de zaak 20-424/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 juni 2020 met kenmerk 1075338, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft een geschil met de Rabobank (hierna: de bank) over de achterstand in betaling van zijn hypotheekverplichtingen. Verweerder heeft klager in twee procedures over die kwestie bijgestaan.

1.2    In september 2015 heeft verweerder namens klager een executiekortgeding jegens de bank aanhangig gemaakt. Dat kort geding heeft verweerder op 17 september 2015 ingetrokken, nadat verweerder namens klager met de bank een minnelijke regeling had getroffen.

1.3    Op 22 maart 2018 heeft de bank klager gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd voor recht te verklaren dat de bank gerechtigd is de woning van klager te executeren. Klager heeft verweerder verzocht hem in deze procedure bij te staan, maar verweerder heeft dat geweigerd. Op 9 mei 2018 heeft de rechtbank een verstekvonnis gewezen. Klager heeft verweerder verzocht hem bij te staan in een verzetprocedure tegen het verstekvonnis. Bij e-mail van 4 juni 2018 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Allereerst merk ik op dat ik niet gediend ben van bedreigingen en scheldpartijen – wat ik (…) al eerder kenbaar heb gemaakt – aan mij, doch bericht ik je als volgt.

Ik wil je in de verzetzaak tegen de Rabobank louter bijstaan onder de volgende condities (doch houdt ik wel in mijn achterhoofd de gedane bedreigingen en uitingen aan mij);

-    Wanneer je lopende de verzetzaak mij of mijn medewerkers bedreigd of uitscheld dan ontrek ik mij direct als advocaat in jouw zaak;

-    De kosten van de eigen bijdrage EUR 143,00* + het griffierecht EUR 79,00 dien je tijdens de 1ste afspraak te betalen (…)

-    Je zal je moeten realiseren dat je de zaak kan verliezen;

-    Ik alleen deze zaak voor je doe, een eventueel hoger beroep of andere zaak zal ik niet doen;

-    Ik zou graag deze week een afspraak met je willen inplannen om de zaak te bespreken, graag je voorkeur wanneer je beschikbaar bent zodat we kunnen bekijken of ik ook beschikbaar ben.

Voor de goede orde, ik zal je alleen helpen onder bovenstaande condities en let wel, ik help je dus niet omdat ik zwicht voor de gedane bedreigingen en uitingen.”

1.4    Op 14 juni 2018 heeft verweerder namens klager verzet ingesteld tegen het verstekvonnis. Op 30 januari 2019 heeft de zitting plaatsgevonden. Op de zitting hebben klager en de bank afgesproken door middel van mediation tot een minnelijke regeling te komen.

1.5    Op 27 maart, 25 april, 12 juni en 8 augustus 2019 hebben mediationgesprekken plaatsgevonden. Bij e-mail van 10 september 2019 heeft de mediator klager en de bank een concepttekst voor een mogelijke overeenkomst toegestuurd en voorgesteld op korte termijn een afspraak te maken om de tekst te bespreken en te bekijken of zij tot een definitieve oplossing kunnen komen.   

1.6    Bij e-mail van 11 september 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Ik wil je toch even voor de goede orde het volgende e-mailen.

Zoals ik eerder heb geschreven begrijp ik dat je heel erg boos bent op de bank. In het verstuurde voorstel (…) wordt o.a. door de bank excuses aangeboden dat je bij bijzonder beheer bent aangemeld. Ze willen het schuldeisersverzuim niet incasseren en daarom hoef je de 8K niet te betalen. Wel moeten de toekomstige rentes worden voldaan. De bank zal je ‘overhevelen’ vanuit bijzonder beheer naar de normale afdeling.

Mijn professionele advies is om goed na te denken als je ‘alles van tafel veegt’ en de huidige zaak moet worden voortgezet bij de rechtbank, immers de vraag die voorligt is of de bank de hypotheekovereenkomst mag opzeggen. Hoewel ik weet dat jij meermaals hebt gezegd dat de rechter dat niet zal gaan besluiten moet ik je wel wijzen op het risico indien de rechter toch negatief beslist. Immers, dan bestaat de kans dat de hypotheekovereenkomst wordt opgezegd wat tot gevolg kan hebben dat je je woning uit moet. In het geval we de mediation overeenkomst – danwel mediation bijeenkomsten – voortzetten is de inzet behoud van de woning.

Goed en wel, op dit moment staat de zaak op de parkeerrol tot half oktober. Daarna moeten we verhinderdata opgeven voor voortzetting van de procedure of een uitstel aanvragen. Het laatste deden we steeds omdat we bezig waren met de mediation.

Ook is mijn advies om je woordkeuze wat te limiteren indien je iedereen loopt te e-mailen.

We hadden elkaar zojuist even aan de telefoon en je wil (nog) niet dat ik de zaak van de parkeerrol afhaal. Feitelijk wil je ‘radiostilte’ op dit moment. Dat begrijp ik, echter kan ik mij niet aan de aandacht onttrekken dat het mij meer dan verstandig lijkt om de mediation toch nog te proberen/ voort te zetten.

Kort en goed, laten we even de rust bewaren en laten we volgende week na je vakantie even overleg hebben.” 

1.7    Klager heeft de mediator meegedeeld niet naar een afspraak te komen.

1.8    Op 24 september 2019 hebben klager en verweerder een bespreking gehad op het kantoor van verweerder. Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Je hebt aangegeven dat je op zich wel een regeling wenst doch wel met de voorwaarde dat de bank meer geld aan je voldoet i.v.m. – zoals jij stelt – de onrechtmatige gedragingen van de afgelopen 7 jaar door de bank. Je vindt een bedrag van 50K redelijk.

We hebben afgesproken dat ik een concept mailtje zal maken waarin ik voornoemd voorstel zal verwerken.

Ik wil je wel wijzen op het volgende: Indien de bank niet akkoord gaat kan alleen de zaak nog van de parkeerrol worden gehaald. Het is dan vervolgens aan de rechter die een uiteindelijk besluit neemt. Ik wil je uitdrukkelijk wijzen op het volgende: Er bestaat een risico dat de rechter je in het ongelijk stelt. Daardoor bestaat het risico dat je je huis verliest. In het geval er een regeling wordt getroffen neem je deze onzekere factor weg. Ik als advocaat denk  dat beste oplossing is om een oplossing te regelen via de mediator. Op grond van de mailtjes die je hebt verstuurd aan de betrokkenen – ondanks dat je de volledige verantwoordelijkheid hiervoor neemt – kan de rechter besluiten dat ‘bank en klant’ ‘uit elkaar’ moeten gaan. Dat houdt dan concreet in dat je de openstaande hypotheek moet voldoen aan de Rabo. Ten aanzien van je standpunt dat je vindt dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld en dat de mailtjes een gepaste reactie hierop zijn, wil ik je toch uitdrukkelijk wijzen op het procesrisico waarbij behoud van je woning m.i. het belangrijkste element is.

Voor het geval er hoger beroep moet worden ingesteld heb ik je aangegeven dit ik dit niet zal doen op basis van een toevoeging. Dit omdat simpelweg de te werken uren te hoog zijn in vergelijking met de vergoeding die de Raad zal uitbetalen. Maar goed, laten we hopen dat hoger beroep niet nodig zal zijn.”

1.9    De mediation is uiteindelijk op 4 oktober 2019 beëindigd, waarna de procedure is voortgezet.

1.10    Op 15 januari 2020 heeft de rechtbank verweerder meegedeeld dat de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op 4 juni 2020. Klager heeft verweerder hierop verzocht een kort geding tegen de bank aanhangig te maken. Bij e-mail van 24 januari 2020 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij geen kort geding aanhangig zal maken, maar dat hij de rechtbank wel kan vragen de zaak eerder op een zitting te plannen.   

1.11    Bij e-mail van 27 januari 2020 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Naar aanleiding van de e-mailberichten en voicemails van afgelopen weekend (…) kan ik niet anders dan concluderen dat er geen wederzijds vertrouwen meer is om mijn werk te kunnen doen. Ik zal mij dan ook onttrekken als uw advocaat. (…)

Uit een e-mailbericht maak ik op – alsook dat u het zojuist per telefoon hebt aangegeven – dat u reeds een advocaat heeft gevonden (…) Ik heb voor u het digitale dossier via we transfer verzonden zodat u deze kunt geven / versturen (…)

Zoals u weet zal de voortzetting van uw zaak zijn op donderdag 4 juni 2020 (…) Omdat het een civiele procedure is moet u een nieuwe advocaat raadplegen.”       

1.12    Op 30 januari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich consequent onvoldoende ingespannen klagers belangen te behartigen.

b)    Verweerder is niet voortvarend te werk gegaan.

c)    Verweerder heeft een financieel nadelig compromis uitonderhandeld.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Bovendien is de advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen.

Klachtonderdelen a) en b)

4.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3    Klager verwijt verweerder dat hij zich consequent onvoldoende heeft ingespannen klagers belangen te behartigen en niet voortvarend te werk is gegaan. Klager heeft dat echter niet althans onvoldoende feitelijk onderbouwd. Ook het klachtdossier biedt hiervoor geen enkel aanknopingspunt. Verweerder heeft in zijn reactie uiteengezet welke stappen hij voor klager heeft ondernomen en heeft dit ook onderbouwd met stukken. Dat verweerder hierbij nalatig is geweest kan op basis van deze stukken niet worden vastgesteld. Ook is niet gebleken dat verweerder onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. De lopende procedure kwam immers stil te liggen, omdat er mediation plaatsvond. Toen de mediation door klager werd beëindigd, werd de procedure voorgezet. Verder is niet gebleken dat verweerder steekhoudende juridische argumenten heeft laten liggen. Klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.4    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel. Ingevolge artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.

4.5    Klager verwijt verweerder dat hij een financieel nadelig compromis heeft uitonderhandeld met de bank. Klager doelt hiermee op de regeling die verweerder namens klager in september 2015 met de bank heeft getroffen. Door hierover pas op 30 januari 2020 een klacht in te dienen, heeft klager de termijn van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet overschreden. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is niet gebleken. Klachtonderdeel c) is dan ook niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 20 juli 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.