ECLI:NL:TADRAMS:2020:126 Raad van Discipline Amsterdam 20-288/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:126
Datum uitspraak: 25-05-2020
Datum publicatie: 04-06-2020
Zaaknummer(s): 20-288/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  25 mei 2020

in de zaak 20-288/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 20 april 2020 met kenmerk 978711, door de raad ontvangen op 20 april 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft een geschil gehad met de heer M, hierna: “M”,  in het kader waarvan tussen klager en M diverse gerechtelijke procedures hebben plaatsgevonden. M is bijgestaan door verweerster op basis van een toevoeging.

1.2    Bij beschikking d.d. 3 december 2018 heeft de rechtbank het door klager gevraagde verlof voor het leggen van conservatoir loonbeslag afgewezen. Op 23 oktober 2018 heeft klager een bodemprocedure jegens M aanhangig gemaakt. Bij verstekvonnis d.d. 16 november 2018 is klagers vordering toegewezen. M heeft verzet ingesteld tegen het verstekvonnis.

1.3    Op 15 januari 2019 heeft klager executoriaal loonbeslag gelegd ten laste van M onder de werkgever van M. M heeft in kort geding een verbod tot voortzetting van de executie van het verstekvonnis gevorderd. Bij kort geding vonnis d.d. 7 maart 2019 is de vordering van M toegewezen.

1.4    Bij vonnis d.d. 15 maart 2019 is het door M tegen het verstekvonnis ingestelde verzet gegrond verklaard. Klager is tegen dit vonnis in appel gegaan. Op 17 september 2019 heeft in de appelprocedure bij het hof een comparitie na aanbrengen plaatsgevonden, bij gelegenheid waarvan tussen klager en M een minnelijke regeling tot stand is gekomen. 

1.5    Op 13 juli 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij:

1.    namens haar cliënt tegen klager een onnodige en langslepende procedure aanhangig heeft gemaakt en een minnelijke oplossing heeft tegengewerkt;

2.    het mogelijk heeft gemaakt dat haar cliënt heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging terwijl zij wist dat haar cliënt daarvoor niet in aanmerking kwam. Klager is ten gevolge van de procedure geconfronteerd met hoge kosten.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Klachtonderdeel 1

     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Het was de taak van verweerster om de belangen van haar cliënt te behartigen en het was aan verweerster om in overleg met haar cliënt de aanpak van de zaak te bepalen. Op basis van de gedragsregels dient een advocaat voor ogen dient te houden dat een minnelijke regeling de voorkeur verdient boven een proces. Maar als het partijen niet lukt om in der minne tot overeenstemming te komen staat het een advocaat vrij om, indien dit in het belang is van zijn cliënt, de kwestie voor te leggen aan de rechter. Het stond verweerster dan ook vrij om in het kader van de behartiging van de belangen haar cliënt die (rechts-) maatregelen te nemen die zij in het belang achtte van haar cliënt. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat verweerster daarbij de belangen van klager nodeloos heeft geschaad. De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond is.

4.3    Klachtonderdeel 2

    Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan iedereen toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.4    Het belang om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtshulp ligt bij de cliënt van verweerster. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de door verweerster ingediende toevoegingsaanvraag beoordeeld en toegewezen. Dat de cliënt van verweerster kennelijk in aanmerking komt voor een toevoeging en tegen lagere kosten kan procederen is de onvermijdelijke consequentie van een systeem waarbij binnen bepaalde grenzen rechtshulp door de overheid wordt bekostigd. Klager heeft gesteld dat hij ten gevolge van de procedure is geconfronteerd met hoge kosten. Dat maakt echter nog niet dat klager als wederpartij een eigen belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet om tegen verweerster te klagen over die toevoeging. Klager is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 2.     

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel 1, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-    klachtonderdeel 2, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2020.

    Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 25 mei 2020

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.