ECLI:NL:TADRAMS:2019:88 Raad van Discipline Amsterdam 18-807/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:88
Datum uitspraak: 19-04-2019
Datum publicatie: 26-04-2019
Zaaknummer(s): 18-807/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. Vaststaat dat verweerster informatie uit een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en een proces-verbaal met mr. A heeft gedeeld. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Verweerster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar cliënt een belang had bij de uitkomst van de procedure die mr. A namens zijn cliënt tegen klaagster voerde, en dat verweerster aldus in het belang van haar cliënt heeft gehandeld. Verweerster heeft voldoende rekening gehouden met de belangen van klaagster. Daarbij heeft verweerster onbetwist gesteld dat er geen sprake is van een overeenkomst tot geheimhouding welke door het handelen van verweerster zou kunnen zijn geschonden. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 19 april 2019

in de zaak 18-807/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij bericht van 21 maart 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 4 oktober 2018 met kenmerk 2018-573484, door de raad ontvangen op 8 oktober 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 maart 2019 in aanwezigheid van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 12 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster heeft twee minderjarige kinderen van twee verschillende vaders, een zoon en een dochter. Verweerster staat één van de vaders bij in een procedure tegen klaagster, waarin is verzocht om een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en zijn minderjarige dochter en om te bepalen dat de vader (mede) het gezag over zijn dochter krijgt. Mr. A staat de vader van de zoon bij in een procedure tegen klaagster waarin is verzocht een omgangsregeling tussen de vader en beide kinderen vast te stellen en de hoofdverblijfplaats van beide kinderen te wijzigen zodanig dat zij voortaan bij hem zullen verblijven.

2.2 Op 8 december 2017 heeft er een zitting plaatsgevonden in de zaak tussen klaagster en de cliënt van verweerster. In het proces-verbaal van deze zitting is onder meer het volgende opgenomen:

“3. Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling verzocht van [dochter] voor de duur van zes maanden.

4. Standpunten van partijen

De Raad heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat het tot op heden niet is gelukt om de zorgen voor [dochter]’s ontwikkeling en opvoedsituatie te verminderen binnen een vrijwillig kader. De moeder gaat alleen akkoord met begeleide omgang als dit haar door de rechtbank wordt opgelegd. Vanwege moeders aanhoudende weerstand tegen contact tussen [dochter] en de vader heeft de Raad er geen vertrouwen in dat begeleide omgang binnen een vrijwillig kader tot stand zal komen. Daarom is ondertoezichtstelling noodzakelijk. (...)

De moeder acht het verzoek tot ondertoezichtstelling voorbarig en zonder grond, omdat zij nog niet in de gelegenheid is gesteld om op basis van vrijwilligheid aan de totstandkoming van omgang mee te werken. Zij is daartoe ten volle bereid en zal haar medewerking verlenen na een aanmelding door JBRA bij het traject van Altra. Ook acht zij een ondertoezichtstelling een inbreuk op haar privacy.

De vader heeft aangevoerd dat hij het van belang acht dat begeleide omgang spoedig op gang komt, maar wel het liefst binnen een vrijwillig kader.

5. De beoordeling

(...)

5.2 Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, zijn naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende gronden aanwezig voor een ondertoezichtstelling van [dochter]. Bij de mondelinge behandeling van het verzoek tot omgang (...), werk verzoek gelijktijdig met het onderhavige verzoek is behandeld op 8 december 2017, heeft de moeder verklaard dat zij de kans moet krijgen om vrijwillig het traject bij Altra in te gaan. Besloten is om het verzoek tot omgangsregeling voor zes maanden aan te houden om partijen de gelegenheid te geven vrijwillig omgang op gang te brengen. JBRA zal die aanmelding doen in het drang kader zodat zij de regie heeft en de Raad zal binnen die zes maanden rapporteren over de voortgang van de omgang.”

2.3 Op 19 maart 2018 heeft mr. A een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Is het mogelijk dat u mij stukken uit uw zaak doet toekomen, opdat ik kan aantonen dat het een patroon is van [klaagster] om onder erkenning/omgang/gezag uit te komen. Bovendien geeft dit mogelijk aan dat uw cliënt niet alleen weg is gegaan in de zaak van mijn cliënt, maar ook omdat de zaak van uw cliënt al langer liep en vooral omdat daar een ots dreigde. Als ik ook het rapport van de raad voor de kinderbescherming in uw zaak zou mogen krijgen (geanonimiseerd / weglaten van vervelende passages) dan zou dat mogelijk groot gewicht in de zaak van cliënt kunnen brengen. Kunt u ook nog aangeven – mogelijk door een processtuk- of [klaagster] aanwezig is geweest op een zitting in december 2017.”

2.4 Op 20 maart 2018 heeft verweerster een e-mail met twee bijlagen gestuurd aan mr. A, met onder meer de volgende inhoud:

“Voor de goede orde merk ik op dat u het onderstaande en de bijgevoegde stukken van cliënt mag gebruiken voor de zitting van 22 maart as , mits u mij eerst schriftelijk bevestigd dat deze stukken na gebruik zullen worden vernietigd (daarbij merk ik wel op dat niet kan worden vermeden dat deze stukken zich in het procesdossier van uw zaak zullen bevinden). Cliënt wenst rekening houdend met de privacy van zijn dochter niet dat deze stukken ergens anders verschijnen. Zou u mij hierover nog een e-mail willen zenden?

Op uw verzoek zal ik u kort een samenvatting geven van onze zaak. Helaas kan ik u niet voorzien van het Raadsrapport aangezien ik hiermee niet alleen de privacy zal schenden van alle betrokken partijen (en met name [dochter]). Wel kan ik passages hieruit aanhalen die relevant zijn.

In onze zaak heeft moeder er alles aan gedaan om een omgang tussen vader en [dochter] te vertragen en uiteindelijk te voorkomen Op het moment dat zij er niet langer meer onderuit kon en zij inzag dat een OTS zou volgen als zij niet haar medewerking zou verlenen heeft zij tijdens de mondelinge behandeling van 8 december 2017 de rechter meegedeeld dat zij haar medewerking zou verlenen, maar in werkelijkheid was zij dus eind november 2017 (vlak na de uitslag van het Raadsonderzoek) met [dochter] naar Suriname vertrokken (hier kwamen wij pas later achter). Zij is gekomen naar de zitting van 8 december 2017 en heeft de rechter gezegd dat zij overal haar medewerking zou verlenen (daarbij heeft zij niet gezegd dat [dochter] inmiddels was uitgeschreven in Nederland en al in Suriname was). Wij hebben aangegeven dat wanneer mevrouw bereid is om in het vrijwillig kader haar medewerking te verlenen een omgang zonder OTS ons voorkeur geniet (welke vader wil nou dat er een OTS over zijn dochter wordt uitgesproken?).

Er waren twee opties omgang in het vrijwillige kader en omgang in het onvrijwillige kader. De laatste optie zou gepaard moeten gaan met een OTS. Toen moeder op 8 december 2017 aangaf dat zij haar medewerking zou verlenen aan omgang in het vrijwillige kader (bij Ouderschap Blijft) heeft mijn cliënt aangegeven dat dit zijn voorkeur ook genoot. De rechter heeft toen ook gezegd dat dit dan ook reden is om geen OTS uit te spreken. Ook heeft de rechter aangegeven dat wanneer mevrouw hier ook geen medewerking aan zou verlenen de rechter dit niet meer zou pikken (of woorden van gelijke strekking, althans mevrouw kreeg een duidelijke waarschuwing van de rechter).

Ik ben de procedure in 2015 begonnen. In mei 2015 heeft de rechter beslist dat er een Raadsonderzoek moest komen. Tijdens het onderzoek kwam naar voren dat moeder [dochter] heeft meegedeeld dat zij en [zoon] dezelfde vader hebben, namelijk [cliënt van mr. A]. De Raad heeft aangegeven dat er eerst een statusvoorlichting diende plaats te vinden waarbij [dochter] de waarheid zou worden verteld. Toen moeder dit aanvankelijk weigerde gaf de Raad aan dat er eventueel een kinderbeschermingsmaatregel zou moeten worden ingezet (OTS of zelfs uithuisplaatsing). Waarop moeder aangaf dat zij alles in gang zou zetten en een doorverwijzing zou halen. Vervolgens stelde zij als voorwaarde dat zolang meneer de kosten van de statusvoorlichting niet zou betalen hier niet mee kon worden gestart (Kosten die mevrouw vergoed zou kunnen krijgen middels een zorgverzekering of bijzondere bijstand). Toen hier discussie over ontstond heeft de rechter partijen met spoed opgeroepen voor een mondelinge behandeling. In de tussentijd heeft de toenmalige bijzonder curator kunnen bewerkstelligen dat partijen alsnog een akkoord bereikten over de kosten (deze zijn 50/50 verdeeld). De bijzonder curator was mr. (…).

De rechter heeft de Raad de opdracht gegeven om te adviseren omtrent een zorgregeling nadat de statusvoorlichting zou hebben plaatsgevonden. Wegens drukte bij de Raad is dit onderzoek in november 2017 afgerond. De raad heeft geadviseerd dat een OTS noodzakelijk is omdat [dochter] wordt bedreigd in haar ontwikkeling:

a. [dochter] kent haar vader niet en moeder wil dat zij geen contact heeft met haar vader.

b. Ouders zijn onvoldoende bereid en in staat om onder eigen verantwoordelijkheid die bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren omdat moeder niet wil dat er een begeleide omgangsregeling wordt opgestart tussen [dochter] en de man.

c. De verwachting is dat ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [dochter] binnen de door [dochter] aanvaardbare termijn zelf kunnen dragen.

Kortom de Raad heeft aangegeven dat vanwege moeder aanhoudende weerstand tegen contact tussen [dochter] en diens vader zij er geen vertrouwen in hebben dat omgang in het vrijwillige kader zal plaatsvinden.

Overigens heeft moeder in haar reactie op dit rapport en ter zitting herhaald dat als de rechter beslist dat er omgang moet komen zij hier haar medewerking aan zal verlenen. Dit heeft zij ter zitting van 8 december 2017 herhaald. Daarbij heeft zij de rechter niet verteld dat zij in werkelijkheid al met [dochter] naar het buitenland was. Als bijlage 1 treft u aan het proces-verbaal van de zitting.

Eind december 2017 kregen wij van de Raad het alarmerend bericht dat moeder naar het buitenland is verhuisd. Dit heb ik de rechtbank meegedeeld op 4 januari 2018 (ik verwijs u naar de inhoud van deze brief voor een korte samenvatting). Tot op heden heeft de advocaat van de vrouw niet gereageerd op herhaaldelijke verzoeken. Een kort geding is overigens niet mogelijk (na bestudering jurisprudentie) aangezien de kort geding rechter niet meer bevoegd zou zijn wegens een uitschrijving van [dochter] eind november 2017 (bijlage 2).

Verder is ook nog iets anders van belang. Moeder heeft bij ministerie verzocht om een wijziging van de achternaam van [dochter] (dit heeft zij gedaan nadat wij een procedure zijn gestart voor omgang). Dit verzoek is toegewezen. Vervolgens zijn wij in beroep gegaan bij de rechtbank. Tijdens de zitting van 22 november 2017 heeft de advocaat van de vrouw nogmaals aangegeven dat moeder helemaal niets in het buitenland heeft en de vrees van de man dat de vrouw [dochter] naar het buitenland zou vertrekken nergens op is gebaseerd. Een week later heeft de vrouw zo zal later blijken [dochter] uitgeschreven van het adres in Nederland.

Wat ik absoluut afraad is dat er een raadsonderzoek in uw zaak wordt bevolen en de uitkomst hiervan wordt afgewacht. De vrouw zal dit wachten – in de ogen van cliënt – enkel gebruiken om contact tussen uw cliënt en diens zoon te voorkomen en extra tijd te winnen. Het is nu zaak dat de kinderen zo snel mogelijk naar Nederland worden gehaald. Want hoe langer ze daar blijven hoe moeilijker het wordt om ze terug te halen naar Nederland (zie vaststaande jurisprudentie).

Wanneer uw cliënt het gezag krijgt (hetgeen destijds bij mijn cliënt is afgewezen omdat er tussen partijen nog geen overleg mogelijk was en dit was ruim voordat mevrouw [dochter] naar het buitenland meenam in 2016) zal hij in staat zijn om middels de Centrale Autoriteit [zoon] naar Nederland te halen. Ik heb helaas geen mogelijkheden om een kort geding aanhangig te maken aangezien de rechter niet meer bevoegd is, maar de Surinaamse rechter vanaf het moment dat moeder [dochter] in Suriname inschreef. De enige Nederlandse rechter die in onze zaak nog bevoegd is, is de rechter in de procedure (zie bijgevoegd) aangezien deze procedure aanhangig is gemaakt toen [dochter] nog in Nederland woonde. Ik zal in onze zaak waarbij er binnenkort een zittingsdatum zal worden gepland (ik heb vorige week mijn verhinderdata opgegeven) de rechter verzoeken om een dwangsom op te leggen aan de vastgestelde zorgregeling of zelfs lijfsdwang aangezien ik vermoed dat een dwangsom niet veel zal uitmaken voor moeder. Uw cliënt heeft echter de mogelijkheid [dochter] eerder naar Nederland te krijgen als hij gezag krijgt. Hij heeft dit nodig aangezien moeder heeft aangetoond dat zij heel ver gaat (namelijk stiekem vertrek naar buitenland, mijn cliënt merkt dit aan als ontvoering) om een omgang tussen haar kinderen en vaders te blokkeren. In onze zaak is mijn cliënt ervan beschuldigd dat hij een crimineel is (terwijl de Raad heeft geconstateerd dat mijn cliënt niet voorkomt in het justitieel documentatieregister). Als mijn cliënt daadwerkelijk een crimineel verleden zou hebben, dan zou hij ook niet kunnen werken bij zijn huidige werkgever (beveiliging/VOG vereist). Ook is mijn cliënt ten onrechte ervan beschuldigd dat hij uitgaan belangrijker vindt dan zijn dochter, dat hij een drugsverslaving heeft, dat hij de vrouw en zelfs zijn dochter zou hebben mishandeld. Mijn cliënt was het zijn eer te na om te reageren op de in zijn ogen smerige leugens en hij heeft volstaan met een volledige betwisting hiervan. De vrouw heeft hiertoe geen enkel deugdelijk bewijs overgelegd. De raad, de bijzonder curator van [dochter], de rechter hebben allen aangegeven dat – ondanks de aantijgingen van moeder – een zorgregeling tussen de man en [dochter] in het belang van [dochter] is. De vrouw heeft zelfs tijdens de laatste zitting ook aangegeven hier haar medewerking aan te zullen verlenen. Tijdens de zitting van 8 december 2017 gaf de rechter ook aan dat hij het niet over de aantijgingen van mevrouw wenst te hebben en uitte hij zijn verbazing over het feit dat er sinds de laatste zitting in april 2017 er nog steeds geen contact is geweest tussen de man en [dochter].

Tot slot benadruk ik nogmaals dat moeder aanwezig was tijdens de zitting van 8 december 2017.”

2.5 Op 21 maart 2018 heeft mr. A in de procedure tussen haar cliënt en klaagster (onder meer) de hiervoor genoemde e-mail van verweerster aan mr. A van 20 maart 2018 inclusief de daarbij behorende bijlagen 1 en 2 overgelegd.

2.6 Op 21 maart 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) informatie uit een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en een proces-verbaal met mr. A heeft gedeeld;

b) mr. A toestemming heeft gegeven om deze informatie te gebruiken in de procedure tussen klaagster en de andere vader;

c) de informatie die tegen haar cliënt spreekt bewust heeft weggelaten uit haar e-mail van 20 maart 2018.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert aan dat haar een grote mate van vrijheid toekomt in de wijze waarop zij de belangen van haar cliënt behartigt. Hoewel die vrijheid niet absoluut is, is verweerster van mening dat zij de grenzen die hiervoor zijn gesteld niet met voeten heeft getreden. Haar handelen was niet alleen in het belang van haar cliënt, maar ook in het belang van de twee minderjarige kinderen die door hun moeder van de ene op de andere dag naar het buitenland waren meegenomen. De cliënt van verweerster heeft belang bij de uitkomst van de procedure die door de andere vader aanhangig is gemaakt. Als het verzoek van de andere vader tot vaststelling van een omgangsregeling wijziging van de hoofdverblijfplaats van de twee minderjarige kinderen wordt toegewezen, zou ook de dochter van de cliënt van verweerster weer in Nederland wonen op een bekende verblijfplaats en zou de cliënt van verweerster zijn dochter weer kunnen zien. Na ontvangst van de e-mail van mr. A van 19 maart 2018 (zie hiervoor onder randnummer 2.3) heeft verweerster contact opgenomen met haar cliënt en op diens verzoek de e-mail van 20 maart 2018 aan mr. A verzonden (zie hiervoor onder randnummer 2.4). Daarbij is niet het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming gedeeld, uit privacyoverwegingen. In de enige passage uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming dat in die e-mail wordt aangehaald staan de argumenten die de Raad voor de Kinderbescherming aan haar verzoek tot ondertoezichtstelling ten grondslag legt. Deze argumenten komen ook terug in het verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming en in de uitspraak van de rechtbank. Na verzending van de e-mail van 20 maart 2018 heeft mr. A nog bevestigd dat er vertrouwelijk zou worden omgegaan met de informatie die met haar was gedeeld en dat deze informatie enkel gebruikt zou worden voor de procedure. Hier hebben mr. A en zijn cliënt zich ook aan gehouden. Het is onjuist dat verweerster informatie die tegen haar cliënt spreekt bewust zou hebben weggelaten uit de e-mail van 20 maart 2018. Overigens wordt geen geheimhouding afgesproken bij rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming, aldus steeds verweerster.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdelen a), b) en c)

5.2 De klachtonderdelen a), b) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.3 Vaststaat dat verweerster informatie uit een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en een proces-verbaal met mr. A heeft gedeeld. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster daarmee evenwel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad overweegt daartoe als volgt. De procedures die de cliënten van verweerster respectievelijk mr. A tegen klaagster voerden waren zeer met elkaar verweven, nu in beide procedures de omgang tussen vader en kind(eren) centraal stond. Verweerster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar cliënt een belang had bij de uitkomst van de procedure die mr. A namens zijn cliënt tegen klaagster voerde, en dat verweerster aldus in het belang van haar cliënt heeft gehandeld door de betreffende informatie met mr. A te delen. Daarbij is van belang dat verweerster niet het gehele rapport van de Raad voor de Kinderbescherming met mr. A heeft gedeeld, maar daaruit slechts informatie heeft verstrekt die naar het oordeel van verweerster voor mr. A relevant kon zijn in het kader van de tussen zijn cliënt en klaagster aanhangige procedure. Ook heeft verweerster mr. A laten weten dat de informatie enkel mocht worden gebruikt voor die betreffende procedure, en na gebruik diende te worden vernietigd. Aldus heeft verweerster voldoende rekening gehouden met de belangen van klaagster. Daarbij heeft verweerster onbetwist gesteld dat er geen sprake is van een overeenkomst tot geheimhouding welke door het handelen van verweerster zou kunnen zijn geschonden. Dat verweerster de informatie die tegen haar cliënt spreekt bewust zou hebben weggelaten uit haar e-mail van 20 maart 2018 wordt betwist en is de raad overigens ook niet gebleken. De klachtonderdelen a) t/m c) zijn ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2019.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 19 april 2019 verzonden.