ECLI:NL:TADRAMS:2019:78 Raad van Discipline Amsterdam 19-140/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:78
Datum uitspraak: 18-04-2019
Datum publicatie: 25-04-2019
Zaaknummer(s): 19-140/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager heeft, als advocaat van de wederpartij van de cliënten van verweerder, onvoldoende eigen belang bij klacht over schending van Gedragsregel 15 (Gedragsregels 2018). Deze gedragsregel strekt slechts ter bescherming van de belangen van cliënten, hetgeen meebrengt dat een wederpartij zich niet op die regel kan beroepen. Van zeer bijzondere omstandigheden op basis waarvan klager een beroep op deze gedragsregel zou toekomen is de voorzitter niet gebleken. Klager deels kennelijk niet-ontvankelijk, klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 18 april 2019

in de zaak 19-140/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 7 maart 2019 met kenmerk 2018-679738, door de raad ontvangen op 7 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken zoals deze in deze zaak aan de raad zijn voorgelegd, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Vanaf het najaar van 2016 staat het kantoor van verweerder de vennootschap HB B.V. bij. HB B.V. heeft drie aandeelhouders, waaronder de heer X. In december 2016 is de heer X door de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: de AvA) ontslagen als bestuurder van HB B.V. Vanaf dat moment is de heer X niet langer bestuurder, maar enkel nog aandeelhouder van de vennootschap. De heer X heeft vervolgens bijstand gezocht, aanvankelijk van een andere advocaat en vanaf 13 april 2018 van klager. De heer X heeft in een bodemprocedure HB B.V. en de overige aandeelhouders gedagvaard. Het kantoor van verweerder staat de gedaagden in deze procedure bij.

1.2    Tegen het vonnis in eerste aanleg is klager namens zijn cliënt in hoger beroep gegaan. Daarnaast heeft klager namens zijn cliënt een enquêteverzoek ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam. In deze enquêteprocedure staat verweerder de vennootschap, de overige aandeelhouders en het bestuur bij.   

1.3    Op 3 juli 2018 heeft een AvA van HB B.V. plaatsgevonden, waarbij zowel klager als verweerder aanwezig waren.

1.4    Op 20 juli 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    niet alleen voor twee aandeelhouders, maar ook voor HB B.V. optreedt, terwijl hun belangen volgens klager niet op één lijn liggen; daarbij komt dat verweerder naast de twee aandeelhouders en HB B.V. ook het bestuur van HB B.V., alsook de middellijke bestuurder van HB B.V. in privé bijstaat;

b)    niet bereid is een minnelijke regeling te verkennen, terwijl dat door klagers cliënte veelvuldig is voorgesteld;

c)    geen gepaste afstand bewaart tot zijn cliënten en de zaak, maar emotioneel betrokken lijkt te zijn, althans emotioneel reageert.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Klager verwijt verweerder dat hij niet alleen voor twee aandeelhouders, maar ook voor HB B.V. optreedt, terwijl hun belangen volgens klager niet op één lijn liggen, en dat daarbij komt dat verweerder naast de twee aandeelhouders en HB B.V. ook het bestuur van HB B.V., alsook de middellijke bestuurder van HB B.V. in privé bijstaat. Ter toelichting voert klager aan dat verweerder in strijd met Gedragsregel 15 (Gedragsregels 2018) handelt. Hoewel deze gedragsregel in eerste instantie strekt ter bescherming van de belangen van de eigen cliënt, schaadt het handelen van verweerder de belangen van de cliënte van klager in zodanige mate dat verweerder zich hiervan behoort te onthouden, aldus klager.

4.3    Verweerder stelt dat van enige tegenstrijdigheid van belangen geen sprake is. Het is overigens niet aan klager om namens de cliënten van verweerder te bepalen of hun onderlinge belangen op één lijn liggen. Alleen de cliënten van verweerder kunnen zich beklagen over een gebrek aan onafhankelijkheid van de ene cliënt ten opzichte van de andere cliënt van verweerder. Klager heeft niet het vereiste belang bij dit klachtonderdeel, aldus verweerder.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft, als advocaat van de wederpartij van de cliënten van verweerder, onvoldoende eigen belang bij het onderhavige klachtonderdeel. Gedragsregel 15 (Gedragsregels 2018) strekt slechts ter bescherming van de belangen van cliënten, hetgeen meebrengt dat een wederpartij zich niet op die regel kan beroepen. Van zeer bijzondere omstandigheden op basis waarvan klager een beroep op deze gedragsregel zou toekomen is de voorzitter niet gebleken. Klager heeft een en ander onvoldoende onderbouwd. De voorzitter zal klager daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel a).

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Klager verwijt verweerder dat hij niet bereid is een minnelijke regeling te verkennen, terwijl dat door klagers cliënt veelvuldig is voorgesteld.

4.6    Verweerder betwist dit. In de eerste plaats is het niet zo dat klager namens zijn cliënt meerdere voorstellen heeft gedaan. Klager en zijn kantoorgenoot hebben inhoudelijk slechts één voorstel gedaan dat door verweerder na overleg met zijn cliënten is afgewezen. Dit voorstel hebben klager en zijn kantoorgenoot een paar keer ongewijzigd herhaald. Hierop is nogmaals aangegeven dat de cliënten van verweerder dit voorstel afwijzen. Dat verweerder niet open zou staan voor een minnelijke regeling of niet bereid zou zijn deze te verkennen is onjuist. Mede in verband met de door de cliënte van klager aanhangig gemaakte procedures en de inschatting van hun proceskansen achten de cliënten van verweerder het op dit moment niet opportuun om met de cliënt van klager te gaan onderhandelen over een minnelijke regeling. Klager kan de cliënten van verweerder niet dwingen tot het beproeven van een minnelijke regeling met een beroep op de gedragsregels, aldus verweerder.

4.7    De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan niet worden vastgesteld dat verweerder in het geheel niet bereid is een minnelijke regeling te verkennen. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Overigens geldt dat, voor zover de cliënten van verweerder het op dit moment niet opportuun achten om een minnelijke regeling te beproeven, dit verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.8    Klager verwijt verweerder dat hij geen gepaste afstand bewaart tot zijn cliënten en de zaak, maar emotioneel betrokken lijkt te zijn, althans emotioneel reageert. Ter toelichting voert klager aan dat verweerder tijdens de AvA van 3 juli 2018 emotioneel werd, boos op stond en begon te schreeuwen tegen één van de kantoorgenoten van klager. Uit de notulen van deze vergadering blijkt dat verweerder emotioneel werd nadat klager en zijn kantoorgenoot hem erop wezen dat hij niet oplossingsgericht denkt, niet openstaat voor een minnelijke regeling en zelf niet met een redelijk voorstel komt, aldus klager.

4.9    Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat hij voldoende professionele afstand neemt van de zaak en zijn cliënten. Verweerder stelt dat klager in strijd met de waarheid verklaart dat verweerder zou zijn opgestaan en gaan schreeuwen tijdens de AvA van 3 juli 2018. Dat verweerder boos was en niet gediend was van de constante verwijten aan zijn adres, is juist. Dat verweerder opstond is echter niet waar, hij bleef zitten. Van een te emotionele reactie is geen sprake geweest, aldus verweerder.

4.10    De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan niet worden vastgesteld dat verweerder geen gepaste afstand bewaart tot zijn cliënten en de zaak en/of dat hij te emotioneel betrokken is. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

4.11    Concluderend zal de voorzitter, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel a) en klachtonderdeel b) en c) kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klager, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a);

-    klachtonderdelen b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 18 april 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 18 april 2019 verzonden.