ECLI:NL:TADRAMS:2019:73 Raad van Discipline Amsterdam 18-1048/A/A 18-1049/A/A 18-1050/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:73
Datum uitspraak: 08-04-2019
Datum publicatie: 15-04-2019
Zaaknummer(s):
  • 18-1048/A/A
  • 18-1049/A/A
  • 18-1050/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Er is geen rechtsregel die verplicht om een (derde) benadeelde in alle omstandigheden en in alle gevallen in staat te stellen om rechtstreeks contact met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de advocaat op te nemen. In dit geval zijn de belangen van klagers voldoende gewaarborgd met een brief van de deken waaruit blijkt dat het kantoor van verweerders verzekerd is voor beroepsaansprakelijkheid en tot welk bedrag en dat melding is gedaan van de aansprakelijkstelling van klagers.. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 8 april 2019

in de zaken 18-1048/A/A, 18-1049/A/A en 18-1050/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 6 augustus 2018 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerders.

1.2    Bij afzonderlijke brieven aan de raad van 27 december 2018 met kenmerken 2018-697561, 2018-697575 en 2018-697570, door de raad ontvangen op 31 december 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht over verweerders ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 maart 2019 in aanwezigheid van klager en verweerders, bijgestaan door hun gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brieven van de deken en de bijlagen 1 t/m 4 bij die brieven.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is enig aandeelhouder en bestuurder van klaagster.

2.2    Klagers (en aan hen gelieerde vennootschappen) zijn met cliënten van (het kantoor van) verweerders verwikkeld in een groot aantal gerechtelijke procedures. Klagers hebben tegen (een aantal advocaten van) het kantoor van verweerders een beroepsaansprakelijkheidsclaim ingediend. In het kader daarvan hebben klagers verweerders verzocht om (contact)gegevens omtrent de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en -verzekeraar aan hen te verstrekken.

2.3    In een e-mail van 1 augustus 2018 heeft verweerder 3 klager onder meer geschreven:

“De verzekeringsplicht die in art. 6:24 Voda is opgenomen, is gericht op het waarborgen van het vertrouwen van ‘het publiek’ in de advocatuur. Daartoe verplicht de Voda de advocaat tot het afsluiten van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Dit wordt jaarlijks door de Orde van Advocaten bij iedere advocaat getoetst.

Uit de beslissing van het Hof van Discipline van 10 januari 2014 (…) dat het materiele belang van een partij die een advocaat aansprakelijk stelt erin is gelegen dat de advocaat diegene “niet in het ongewisse [mag] laten over de vraag of aanmelding van een schadegeval heeft plaatsgevonden”. Het gaat er aldus niet om dat de naam van de betrokken verzekeringsmaatschappij wordt gedeeld: de klager moet kunnen vaststellen dat melding is gedaan van zijn/haar claim. De advocaat is immers verplicht verzekerd.

Tegen die achtergrond hebben wij de Deken (…) de melding van ons kantoor aan de verzekeringstussenpersoon toegestuurd. Wij hebben hem gevraagd te bevestigen dat uw claim is gemeld. Hij heeft dat gedaan bij brief van 4 juli jl. Een kopie van deze brief voeg ik bij.”

2.4    De brief van de deken aan het kantoor van verweerders van 4 juli 2018 luidt, voor zover relevant:

“U heeft mij gevraagd te bevestigen dat uw kantoor (…) heeft voldaan aan de op haar rustende verzekeringsplicht voor binnen haar kantoor werkzame advocaten en de aansprakelijkstelling door [klagers] bij de verzekeraar heeft gemeld.

U heeft mij daartoe een kopie verstrekt van de “insurance declaration [naam kantoor van verweerders]”. Daaruit volgt dat [het kantoor van verweerders] verzekerd is voor beroepsaansprakelijkheid. Die verklaring vermeldt onder meer dat:

“Limit of indemnity primary: EUR 10.000.000,00 each and every claim

Total limit of indemnity: EUR 300.000.000,00 each and every claim.”

Daarmee blijkt dat de verzekerde dekking ligt ver boven het in de Voda voorgeschreven minimum.

Verder heeft u mij e-mailcorrespondentie van 24 mei 2017 en 7 juni 2017 tussen [het kantoor van verweerders] en de verzekeraar getoond, waaruit blijkt dat de aansprakelijkstelling bij de verzekeraar is gemeld.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij naar aanleiding van het verzoek van klagers om toezending van (contact)gegevens omtrent de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en  -verzekeraar hebben volstaan met toezending van de brief van de deken van 4 juli 2018. 

3.2    Klagers hebben aan hun klacht het volgende ten grondslag gelegd. Het Hof van Discipline heeft in een beslissing van 9 april 2018 (ECLI:NL:TAHVD:2018:58) geoordeeld dat een advocaat verplicht is aan een benadeelde partij gegevens te verstrekken over zijn beroepsaansprakelijk-heidsverzekeraar. Klagers zijn benadeelde partijen zoals hier bedoeld. In strijd met de door het hof geformuleerde tuchtrechtelijke norm hebben verweerders klagers niet in staat gesteld om vast te stellen of de verzekeraar voldoende op de hoogte is gesteld van de claims van klagers en van het optreden van vervolgschade. Verder blijven klagers in het ongewisse over het antwoord op de vraag of de verzekeraar dekking verleent en zijn klagers niet in staat de verzekeraar aan te spreken op haar zorgplicht jegens klagers. Zowel klagers als de verzekeraar hebben er belang bij de schade van klagers zo snel mogelijk te regelen. De brief van de deken van 4 juli 2018 is hiervoor volstrekt onvoldoende. Verweerders 1 en 2 hebben verschillende beroepsfouten gemaakt nà de door het kantoor van verweerders aan de deken getoonde briefwisseling met de verzekeraar, zodat niet vaststaat dat ook voor die beroepsfouten een melding heeft plaatsgevonden. Verweerder 2 is voorts opgetreden in zijn hoedanigheid van Rijksadvocaat en de beroepsaansprakelijkheidsverzekering biedt mogelijk voor zijn handelen geen dekking. Voorts blijkt niet van melding aan de verzekeraar van de vervolgschade die verband houdt met de rol die het kantoor van verweerders in de zomer van 2016 heeft gespeeld als opdrachtgever van een onderzoek naar de eerder veroorzaakte schade in het dossier, aldus - nog steeds - klagers.

4    VERWEER

4.1    Verweerders voeren verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

5.1    In artikel 6:24 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) is bepaald dat de advocaat adequaat is verzekerd ter zake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid (lid 1) en dat hij de verzekering aangaat met een verzekeraar van wie aannemelijk is dat deze voldoet aan redelijkerwijs te stellen eisen van solvabiliteit (lid 4). Uit de toelichting op artikel 6:24 Voda blijkt wat het doel van deze plicht is: het publiek tot op zekere hoogte de waarborg te bieden dat iedere advocaat voldoende verhaal biedt in geval van schade door een beroepsfout.

5.2    Om invulling te geven aan deze waarborgfunctie die niet alleen beperkt is tot de cliënt van een advocaat, het gaat immers om het publiek, dient een advocaat in beginsel desgevraagd aan een benadeelde die gegevens te verstrekken die het een benadeelde mogelijk maken om in contact te treden met de verzekeraar over de kwestie waarvan een benadeelde meent dat hij een claim op de advocaat heeft (zie HvD 9 april 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:58). Er is echter geen rechtsregel die verplicht om een (derde) benadeelde in alle omstandigheden en in alle gevallen in staat te stellen om rechtstreeks contact met de verzekeraar op te nemen. Verweerders hebben erop gewezen dat klagers vrijwel iedereen die bemoeienis heeft gehad met het dossier benaderen en dat zij de verzekeraar hiervoor willen behoeden. Het gaat daarbij om grote hoeveelheden brieven, klachten en procedures waarin zware verwijten worden gemaakt. Klagers hebben dit niet betwist. Er bestaat dan ook gegronde vrees dat het verstrekken van de door klagers gevraagde gegevens leidt tot meer brieven die aan een oplossing van het geschil niet bijdragen. De raad is gelet hierop van oordeel dat met de brief van de deken van 4 juli 2018 de belangen van klagers in dit geval voldoende gewaarborgd zijn. Uit die brief volgt immers dat het kantoor van verweerders verzekerd is voor beroepsaansprakelijkheid en tot welk bedrag en dat melding gedaan is van de aansprakelijkstelling van klagers.

5.3    Klagers hebben nog aangevoerd dat verweerders 1 en 2 verschillende beroepsfouten hebben gemaakt die dateren van na de door het kantoor van verweerders aan de deken getoonde briefwisseling met de verzekeraar, zodat niet vast staat dat ook voor die beroepsfouten een melding plaatsgevonden heeft. Verweerders hebben er op gewezen dat de deken bereid is om ook voor die aansprakelijkstellingen te bevestigen dat deze zijn gemeld en dat sprake is van een adequate verzekeringsdekking,  maar dat dit alleen zin heeft als klagers ermee instemmen dat dit voldoende is voor het vaststellen dat is voldaan aan de verzekeringsplicht van artikel 6:24 Voda. Klagers zijn daartoe echter niet bereid. Dat klagers geen waarde of geloof hechten aan mededelingen van de deken, kan verweerders niet worden verweten.

5.4    Verweerders hebben ter zitting verder nog verklaard dat verweerder 2 onder de dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van het kantoor van verweerders valt, ook als hij als Rijksadvocaat optreedt, hetgeen door de deken geverifieerd kan worden. Klagers zijn ook over dit punt dan ook niet (langer) in het ongewisse gelaten.

5.5    De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 8 april 2019 verzonden.