ECLI:NL:TADRAMS:2019:65 Raad van Discipline Amsterdam 18-889/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:65
Datum uitspraak: 25-03-2019
Datum publicatie: 01-04-2019
Zaaknummer(s): 18-889/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is niet de cliënt van verweerder geweest, zodat het verweerder niet vrij stond om klager een toelichting te geven op de door hem voor zijn cliënt uitgevoerde werkzaamheden. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 25 maart 2019

in de zaak 18-889/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 15 mei 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 5 november 2018 met kenmerk 2018-622170, door de raad ontvangen op 6 november 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 februari 2019 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken met de bijlagen 1 tot en met 11.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    De vader van klager is in maart 2012 overleden. De vader van klager heeft klager en diens broer de aandelen in R J Beheer B.V. nagelaten.

2.2    Verweerder heeft op 30 november 2012 een declaratie gezonden aan R J Beheer B.V., ter attentie van de gebroeders J en per adres van de op dat moment ingeschreven bestuurder van R J Beheer B.V. De declaratie had betrekking op werkzaamheden in de periode 23 oktober tot 30 november 2012.

2.3    Klager en zijn broer hebben de declaratie van verweerder voldaan.

2.4    In maart 2017 heeft klager verweerder verzocht om een toelichting op de volgens de declaratie verrichte werkzaamheden. Bij e-mail van 28 juli 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Naar aanleiding van het – wat mij betreft onaangename- onderhoud van 25 juli jl. het volgende:

U benadert mij als [naam klager] en vraag om informatie;

1: ik heb u tevoren nooit gesproken;

2: u bent ook mijn opdrachtgever niet en ook niet geweest;

3: de declaratie is aan de besloten vennootschap gericht.

Ik behoef u derhalve geen informatie te verstrekken; sterker nog; ik zou klachtwaardig handelen als ik dat wel zou doen.

Nu u niet als cliënt aan te merken bent acht ik mij ook niet gehouden de klachtenregeling van mijn kantoor toe te zenden;”

2.5    Klager is sinds begin 2018 bestuurder van R J Beheer B.V.

2.6    Op 15 mei 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    nadat klager in 2012 de declaratie van verweerder heeft ontvangen en betaald, verweerder klager geen openheid wil geven omtrent de destijds door hem uitgevoerde werkzaamheden omdat klager volgens verweerder niet zijn cliënt is geweest;

b)    het verzoek van klager om, indien klager inderdaad niet de cliënt van verweerder is geweest, het door hem betaalde bedrag terug te storten heeft genegeerd;

c)    weigert klager te woord te staan en de klacht te behandelen conform het kantoorklachtenreglement.

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist dat klager zijn cliënt is geweest. Verweerder heeft klager tot 25 juli 2017 nooit gesproken of met hem gecorrespondeerd en verweerder heeft ook nimmer instructies van of namens klager ontvangen. De betreffende declaratie is ook niet aan klager gericht, maar aan J Beheer B.V. Dat klager de declaratie zou hebben voldaan is niet relevant. Nu klager geen cliënt van verweerder is geweest, is de kantoorklachtenregeling niet op hem van toepassing.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.1    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2    De raad ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager (als privé-persoon) de cliënt van verweerder is geweest.

5.3    Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij op verzoek van de heer M (die over een boedelvolmacht van klager en zijn broer beschikte in verband met de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader) en mevrouw De W (de dochter van de toenmalige bestuurder van R J Beheer B.V.) heeft gekeken naar een aandeelhoudersovereenkomst voor R J Beheer B.V. en dat de declaratie van 30 november 2012 daarop betrekking heeft. De heer M en mevrouw de W zijn op 22 november 2012 bestuurders van R J Beheer B.V. geworden. Verweerder heeft de declaratie op naam gesteld van R J Beheer B.V. en op verzoek van de heer M ter attentie van de gebroeders J aan het adres van de heer M gestuurd. Het enkele feit dat op de declaratie “ter attentie van de gebroeders J” staat, betekent niet dat klager en zijn broer als cliënten van verweerder kunnen worden aangemerkt. Dat klager en zijn broer de declaratie hebben voldaan, maakt dit niet anders. Het is immers niet ongebruikelijk dat een derde een declaratie van een advocaat voldoet. Dat maakt die derde echter nog geen cliënt van die advocaat. Het antwoord op de vraag of R J Beheer B.V. of de heer M en mevrouw De W cliënt van verweerder zijn geweest kan in het midden blijven, nu uit het voorgaande volgt dat klager in ieder geval geen cliënt van verweerder is geweest. Het staat een advocaat niet vrij om aan een ander dan zijn cliënt een toelichting te geven op de door hem voor die cliënt uitgevoerde werkzaamheden. Dat verweerder klager, die op het moment van zijn verzoek aan verweerder geen bestuurder van R J Beheer B.V. was, geen toelichting heeft gegeven op de door hem uitgevoerde werkzaamheden valt hem dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten.

5.4    Het valt verweerder evenmin tuchtrechtelijk te verwijten dat hij het door klager en diens broer betaalde bedrag niet aan klager heeft terugbetaald. Klager en zijn broer hebben de declaratie van verweerder op verzoek van de heer M voldaan. Dat klager en zijn broer destijds in de veronderstelling verkeerden dat de werkzaamheden van verweerder betrekking hadden op hun belangen als aandeelhouders van R J Beheer B.V. en dat thans zou zijn gebleken dat die veronderstelling niet juist was, valt verweerder niet te verwijten en betekent niet dat sprake is van een onverschuldigde betaling aan verweerder.

5.5    De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen a) en b) ongegrond zijn.

Ad klachtonderdeel c)

5.6    Klager verwijt verweerder tot slot dat hij pertinent weigert klager te woord te staan en de klacht van klager te behandelen conform het kantoorklachten-reglement.

5.7    De raad overweegt als volgt. Uit de tekst van artikel 6.28 van de Verordening op de Advocatuur volgt dat de in dat artikel bedoelde kantoorklachtenregeling van toepassing is op klachten van eigen cliënten. Aangezien klager, zoals hiervoor reeds is overwogen, geen cliënt van het kantoor van verweerder is geweest, is de kantoorklachtenregeling niet van toepassing op door klager ingediende klacht. Voor verweerder bestond dan ook niet de verplichting om te reageren op de klacht van klager. Klachtonderdeel c) is eveneens ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. S. van Andel en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 25 maart 2019

verzonden.