ECLI:NL:TADRAMS:2019:52 Raad van Discipline Amsterdam 18-558/A/A en 18-559/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:52
Datum uitspraak: 11-03-2019
Datum publicatie: 11-03-2019
Zaaknummer(s): 18-558/A/A en 18-559/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat (verweerder sub 1) en over advocaat in hoedanigheid van klachtenfunctionaris (verweerder sub 2). De tuchtrechter beoordeelt geen declaratiegeschillen, maar waakt wel tegen excessief declareren. Dat sprake is van excessief declareren wordt gemotiveerd betwist en is de raad ook niet gebleken. Tussen klager en verweerder sub 1 is in geschil wat er is afgesproken over het declareren van werkzaamheden voorafgaand aan de opdrachtbevestiging van 14 mei 2016. Klager beroept zich op de e-mailwisseling van 14 mei 2016, waaruit volgt dat tussen partijen is afgesproken dat verweerder sub 1 in beginsel geen kosten in rekening zou brengen tot 14 mei 2016. Verweerder sub 1 beroept zich op een afwijkende mondelinge afspraak van na die datum. Naar het oordeel van de raad had van verweerder mogen worden verwacht dat hij, als hij zich daarop wilde beroepen, de gestelde afwijkende mondelinge afspraak schriftelijk aan klager zou hebben bevestigd. Dat verweerder dit heeft nagelaten komt voor zijn rekening. Door de betreffende factuur op eerste aangeven van klager te crediteren voor wat betreft de voorafgaand aan de opdrachtbevestiging gemaakte uren, heeft verweerder sub 1 evenwel naar de door klager gestelde afspraak gehandeld. Klager is aldus niet in zijn belangen geschaad. De raad acht de enkele omstandigheid dat verweerder sub 1 een factuur heeft gestuurd voor werkzaamheden die zijn verricht vóórdat sprake was van een formele opdrachtbevestiging (ofwel in afwijking van een daartoe gemaakte afspraak, ofwel zonder de door verweerder sub 1 gestelde later gemaakte afspraak schriftelijk te bevestigen) op zichzelf van onvoldoende gewicht om tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn. Niet gebleken dat verweerder sub 2 bij de afhandeling van de klacht onjuist heeft gehandeld of beslist, dan wel zich anderszins zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 11 maart 2019

in de zaken 18-558/A/A en 18-559/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 7 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2 Bij brief aan de raad van 19 juli 2018 met kenmerk 4016-94974 en 4016-91303, door de raad ontvangen op 20 juli 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 januari 2019 in aanwezigheid van klager, vergezeld van een tolk in de Engelse taal, en verweerders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 49 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 In mei 2016 heeft klager zich tot verweerder sub 1 gewend in verband met een geschil dat is ontstaan tussen klager en de Universiteit Leiden over zijn sollicitatie naar een bepaalde functie binnen de Universiteit Leiden.

2.2 Op 14 mei 2016 heeft verweerder sub 1 een opdrachtbevestiging gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“My present fee amounts to € 275,-- per hour. Furthermore, specific costs incurred shall be charged. Where applicable VAT shall be billed. Fees charged for the services of other colleagues in my firm who, from time to time, may be required to work on your behalf vary depending on their experience and specialized knowledge.”

2.3 Op 14 mei 2016 heeft verweerder sub 1 een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Please see attached as promised the confirmation letter detailing the conditions of my service.

For avoidance of doubt, I will not book any time spent to date on the matter, unless we find a settlement with Leiden University that includes compensation of legal costs.”

2.4 Op 14 mei 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder sub 1, met onder meer de volgende inhoud:

“Many thanks for this . I hereby acknowledge receipt and am happy to agree to these terms. (…)

Please do note the time you’ve already spent on the case. And assuming we are successful, then you most certainly should claim for the time, and more, that you have already invested in this.”

2.5 Op 21 juli 2016 heeft de secretaresse van verweerder sub 1 een e-mail gestuurd aan klager, met als bijlage een declaratie met urenspecificatie gedateerd op 18 juli 2016.

2.6 Op 24 juli 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder sub 1, met onder meer de volgende inhoud:

“I’m writing in response to the bill detailed below. I find the bill you have sent through to be disproportionate in a number of ways. For example, in our initial email exchange, you made clear, in emails in my possession, that you would not charge for your initial legal opinion, lest Leiden were to settle. Yet you have charged for the advice you provided prior to being formally appointed. I can send you through the emails in case you no longer have them to evidence this.

I also notice that you have charged excessive amounts of time for drafting letters that (…) and I in fact prepared. (…) A further example of the over-inflated billing concerns the excessive amounts of time you have billed me for the legal opinion provided by (…) and his colleague. (…)

Having wasted much of my weekend going through this over-inflated bill (…) I calculate that I owe you just under half of what you are charging me here, hence around 5,000 EUR. (…) If you would be so good to send me a revised bill in that amount, I will be happy to settle the bill by bank transfer this week. If that is not forthcoming, I will have no choice but to take this matter further, and also consider whether I still wish my legal representation for my case with Leiden to be handled by yourself.”

2.7 Op 25 juli 2016 heeft verweerder sub 1 een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“I have spent a lot of time on your case and work on an hourly rate. (…) I have never billed you for more time than actually spent. (…) Regarding time spent before being formally appointed: in one of our calls you indicated that I should bill you for this time. Of course I have the e-mails where I state that I will not bill you for that time, so it comes down to a trust issue. I have no problem in lowering the bill for that amount if you come back from your standpoint that I should bill you for the time spent before being formally appointed.

(…)

I am happy to discuss this bill with you. I am even willing to reduce the bill with a certain percentage. But what I require from you is a vote of confidence. (…) Shall we have a call on this (free of charge) Wednesday morning?”

2.8 Op 27 juli 2016 heeft klager een brief gestuurd aan het kantoor van verweerders, met onder meer de volgende inhoud:

“I’m writing to make a formal complaint against [verweerder sub 1]. This relates primarily to billing (…), but also other aspects of the management of the case.

(…)

Erroneous billing

Prior to retaining the services of [verweerder sub 1, I sent him documentation and discussed with him by skype and phone, the nature of my case. On May 14th he wrote confirming that he would not bill me for his legal opinion, prior to retaining him, writing: “For avoidance of doubt, I will not book any time spent to date on the matter, unless we find a settlement with Leiden University that includes compensation of legal costs.”

To my astonishment, when I received the bill last week (sent 21/7/16), it was clear that despite agreeing not to bill me, when we were assessing whether I had a legal case, and prior to my retaining him, [verweerder sub 1] had in fact billed me (albeit at a reduced rate of 250 EUR) for a total amounting to 1,150 EUR, dated from 13th May.

(…)

Negligence/lack of care and poor legal advice

A further concern, that goes beyond my concerns regarding to the billing, indicated above, relates to potential negligence. There were at least three occasions that [verweerder sub 1] was unavailable, during work hours, for personal reasons, which I felt were potentially negligent.

(…)

I now believe that I have no option but to hereby end my relationship with your law firm. I will be appointing a new law practice to act on my behalf forthwith. I believe that the total I in fact owe you for work that [verweerder sub 1] had conducted is around a third of what I have been billed.”

2.9 Op 3 augustus 2016 heeft verweerder sub 2 een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“I have studied your complaint, the file and requested [verweerder sub 1] to provide input. Based thereon I can inform you as follows.

(…)

It is evident that you and [verweerder sub 1] have different views on any agreement on billing of the time prior to retaining him on May 14, 2016. As there is nothing in writing proving that you agreed to this we will deduct this amount from the statement.

(…)

I must say that I do not see that [verweerder sub 1] in handling you case has acted negligent, not timely or that your interests were jeopardized. (…) What remains is that you have been surprised by the amount of the bill for these six (not five as you state) weeks of work. Again, we appreciate that this is a considerable amount of money, but a lot of work and a lot of communication, mostly initiated from your end, took place. Also, the costs made are not disproportionate to the claims made. (…)

I suggest that after you have reviewed the attached memo of [verweerder sub 1] we schedule a skype call to discuss the situation and see whether we can reach an amicable settlement. Would sometime Thursday August 4, be convenient for you?”

2.10 Op 21 augustus 2016 heeft klager een brief gestuurd aan verweerder sub 2, met onder meer de volgende inhoud:

“Before being able to fully respond, I have a series of outstanding questions, not addressed in and arising from your communications. (…)”

2.11 Op 24 augustus 2016 heeft verweerder sub 2 een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Please find below the answers to the additional questions raised in your letter of 21 August 2016. (…)

I note that the purpose of the complaints procedure is to try to reach an amicable settlement. I am a bit concerned by the nature of your questions whether this is also your intention. I would propose to hold a telephone/skype conversation this week, or early next week in order to investigate whether agreement is possible.”

2.12 Op 2 september 2016 heeft klager een brief gestuurd aan verweerder sub 2, met onder meer de volgende inhoud:

“I’m responding to your letters of August 3rd 2016, and August 24th, in response to my formal complaint of July 27th, 2016, and my follow-up questions of August 21st.

(…)

Conclusion

In light of our exchange, it is clear that you have no interest in acting impartially in this matter. In your letter of 24th August, you also call into question my motive in asking questions about the billing: I am, I assume, entitled to enquire as to what I am being billed for, and why. It is clear, certainly to me, that I have been mis-billed and over-billed, and [verweerder sub 1] has not behaved in an ethical manner. I have also reached the conclusion that [verweerder sub 1] and your company has handled my case in a negligent manner, that may yet adversely impact on the outcome of my case.”

2.13 Op 13 september 2016 heeft verweerder sub 2 een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Given your conclusions at the end of your letter I have no other choice than to conclude that the attempt to reach an amicable settlement through the complaints procedure has failed. (…) I have reviewed your complaints carefully and such review has led to the observations made in my letter to you of August 3, 2016. Your latest letter does not change these observations. (…) The complaints procedure is hereby closed.”

2.14 Op 7 november 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

3 KLACHT

3.1 De klacht met betrekking tot verweerder sub 1 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder sub 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) een factuur heeft gestuurd voor werkzaamheden die zijn verricht vóórdat sprake was van een formele opdrachtbevestiging;

b) klager bewust op “een laat moment” een rekening heeft gestuurd, zodat klager onvoldoende tijd zou hebben om een andere advocaat in te schakelen;

c) excessief, inaccuraat en op onverantwoorde wijze heeft gedeclareerd;

d) heeft gelogen over de inhoud van een telefoongesprek;

e) een gebrekkig en onjuist advies heeft gegeven en de zaak van klager op onachtzame wijze heeft behandeld;

3.2 De klacht met betrekking tot verweerder sub 2 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder sub 2 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

f) de klacht van klager niet serieus heeft genomen en partijdig was.

4 VERWEER

4.1 Verweerders voeren verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en d)

5.1 De klachtonderdelen a) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 Klager verwijt verweerder sub 1 dat hij een factuur heeft gestuurd voor werkzaamheden die zijn verricht vóórdat sprake was van een formele opdrachtbevestiging. Ter toelichting voert klager aan dat was afgesproken dat verweerder sub 1 geen factuur zou sturen voor werkzaamheden die waren verricht voordat sprake was van een formele opdrachtbevestiging (zie hiervoor onder randnummers 2.2 en 2.3). Voorts verwijt klager verweerder dat hij heeft gelogen over de inhoud van een telefoongesprek. Ter toelichting voert klager aan dat verweerder sub 1 stelt dat klager zou zijn teruggekomen op de gemaakte afspraak, terwijl dat niet zo is. 

5.3 Verweerder sub 1 voert aan dat hij aanvankelijk inderdaad tijd in rekening heeft gebracht die was besteed voordat de formele opdrachtbevestiging was gestuurd. Dit lijkt in tegenspraak te zijn met de inhoud van de e-mailwisseling van 14 mei 2016, maar was het gevolg van het feit dat klager op enige datum na 14 mei 2016 tijdens een skype-gesprek tegen verweerder had gezegd dat ook de vóór de formele opdrachtbevestiging bestede tijd in rekening kon worden gebracht. Toen klager vervolgens na ontvangst van de declaratie van 18 juli 2016 protesteerde en verweerder sub 1 de telefonische toezegging van klager niet kon bewijzen, is de betreffende tijd in mindering gebracht op de declaratie. Dit is op 3 augustus 2016 aan klager bevestigd. Dat hij zou hebben gelogen over de inhoud van enig tussen klager en verweerder sub 1 gevoerde skype-gesprek wordt met klem betwist, aldus steeds verweerder sub 1.

5.4 De raad overweegt als volgt. Tussen klager en verweerder is in geschil wat er is afgesproken over het declareren van werkzaamheden voorafgaand aan de opdrachtbevestiging van 14 mei 2016. Klager beroept zich op de e-mailwisseling van 14 mei 2016 (zie hiervoor onder randnummers 2.2 en 2.3), waaruit volgt dat tussen partijen is afgesproken dat verweerder in beginsel geen kosten in rekening zou brengen tot 14 mei 2016. Verweerder beroept zich op een afwijkende mondelinge afspraak van na die datum. Naar het oordeel van de raad had van verweerder mogen worden verwacht dat hij, als hij zich daarop wilde beroepen, de gestelde afwijkende mondelinge afspraak schriftelijk aan klager zou hebben bevestigd. Dat verweerder dit heeft nagelaten komt voor zijn rekening. Door de betreffende factuur op eerste aangeven van klager te crediteren voor wat betreft de voorafgaand aan de opdrachtbevestiging gemaakte uren, heeft verweerder sub 1 evenwel naar de door klager gestelde afspraak gehandeld. Klager is aldus niet in zijn belangen geschaad. De raad acht de enkele omstandigheid dat verweerder een factuur heeft gestuurd voor werkzaamheden die zijn verricht vóórdat sprake was van een formele opdrachtbevestiging (ofwel in afwijking van een daartoe gemaakte afspraak, ofwel zonder de door verweerder gestelde later gemaakte afspraak schriftelijk te bevestigen) op zichzelf van onvoldoende gewicht om tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn. De stelling van klager dat verweerder heeft gelogen over de inhoud van een telefoongesprek heeft verweerder uitdrukkelijk betwist, zodat de raad dit niet kan vaststellen. De klachtonderdelen a) en d) zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Klager verwijt verweerder sub 1 dat hij klager bewust op “een laat moment” een rekening heeft gestuurd, zodat klager onvoldoende tijd zou hebben om een andere advocaat in te schakelen.

5.6 Verweerder sub 1 betwist dit. Verweerder sub 1 stelt dat in de opdrachtbevestiging is aangegeven dat er elke maand een factuur zou worden gestuurd. De reden dat de eerste factuur op 18 juli 2016 is gedateerd heeft met de zomervakantieperiode te maken, aldus verweerder.

5.7 De raad overweegt dat, gelet op het verweer van verweerder, niet kan worden vastgesteld dat verweerder klager bewust op “een laat moment” een rekening heeft gestuurd en ook niet dat klager onvoldoende tijd heeft gehad om een andere advocaat in te schakelen. Daarbij heeft klager ter zitting verklaard dat de gerechtelijke procedure tegen de universiteit nog loopt. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.8 Klager verwijt verweerster dat hij excessief, inaccuraat en op onverantwoorde wijze heeft gedeclareerd. Ter toelichting voert klager onder meer aan dat de tijd welke is geschreven voor skype- en telefoongesprekken veelvuldig naar boven is afgerond. Voorts zijn werkzaamheden verricht zonder dat met klager te overleggen. Ook zijn werkzaamheden dubbel in rekening gebracht, aldus klager.

5.9 Verweerder sub 1 betwist een en ander. Verweerder sub 1 stelt dat zijn kantoor, net als alle andere kantoren in Nederland, werkt met tijdseenheden van 6 minuten. Daarbij geldt dat een skype- of telefoongesprek soms meer tijd vergt dan enkel de duur van het gesprek, bijvoorbeeld om het gesprek voor te bereiden of om naderhand een notitie te maken. De werkzaamheden zijn in overleg met klager uitgevoerd en er zijn geen werkzaamheden dubbel in rekening gebracht, aldus verweerder sub 1.

5.10 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar wel waakt tegen excessief declareren. Dat sprake is van excessief declareren wordt gemotiveerd betwist en is de raad ook niet gebleken. Het tarief noch het aantal gedeclareerde uren is in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte werkzaamheden kennelijk onredelijk. Dat er werkzaamheden zouden zijn verricht zonder dat met klager te overleggen en/of dat werkzaamheden dubbel in rekening zouden zijn gebracht kan de raad niet vaststellen. Overigens is een advocaat in beginsel ook niet gehouden om voor elke handeling in een zaak voorafgaande toestemming te verkrijgen van de cliënt, zo lang de handeling in het verlengde van de verstrekte opdracht ligt. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.11 Klager verwijt verweerder sub 1 dat hij een gebrekkig en onjuist advies heeft gegeven en de zaak van klager op onachtzame wijze heeft behandeld. Ter toelichting voert klager aan dat verweerder sub 1 niet altijd beschikbaar was voor zijn zaak, en in het verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor heeft aangegeven dat klager een potentiële claim heeft richting zijn werkgever in het Verenigd Koninkrijk, terwijl dit de kans op toewijzing van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zou kunnen ondermijnen. Voorts voert klager aan dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, door de advocaten van Universiteit Leiden onder meer te vertellen wie de klokkenluider was.

5.12 Verweerder sub 1 betwist dit. Verweerder sub 1 stelt dat de betreffende stelling in het verzoekschrift de kans op toewijzing van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet kan ondermijnen. Verder stelt verweerder dat hij altijd goed bereikbaar is geweest voor klager, ook op dagen dat hij niet op kantoor was. Klager heeft altijd snel een reactie ontvangen. Voorts betwist verweerder sub 1 dat hij tegen de advocaten van de Universiteit Leiden zou hebben gezegd wie de klokkenluider was, of dat hij andere vertrouwelijke informatie zou hebben gedeeld. Het belang van klager stond voor hem altijd voorop.

5.13 De raad overweegt dat, gelet op het verweer en op het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, dat zich in het dossier bevindt, niet kan worden gezegd dat verweerder sub 1 een gebrekkig en onjuist advies heeft gegeven en de zaak van klager op onachtzame wijze heeft behandeld. Dat het verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, blijkt nergens uit. Ook overigens vindt de stelling van klager dat verweerder zijn zaak op onachtzame wijze heeft behandeld geen enkele steun in het klachtdossier. Niet valt in te zien waarom het tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn dat verweerder sub 1 niet altijd direct voor klager beschikbaar was. Het is de raad niet gebleken dat verweerder sub 1 op belangrijke momenten of voor langere tijd onbereikbaar is geweest voor klager. Dat klager door enig ander laakbaar handelen of nalaten van verweerder in zijn belangen is geschaad, blijkt ook nergens uit. Tot slot is niet gebleken dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, klager heeft een en ander onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.14 Klager verwijt verweerder sub 2 dat hij de klacht van klager niet serieus heeft genomen en partijdig was.

5.15 Verweerder sub 2 betwist dat hij heeft gehandeld of nagelaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris betaamt. Na bestudering van de klacht van klager heeft hij samen met verweerder sub 1 het dossier heeft doorgenomen. Daarnaast heeft hij hem verzocht om een memo met zijn reactie op de klacht op te stellen, wat verweerder sub 1 heeft gedaan. Vervolgens heeft verweerder sub 2 samen met verweerder sub 1 aan de hand van de bij de declaraties gevoegde tijdlijsten gecontroleerd of de geschreven tijd correspondeerde met de verrichte werkzaamheden. Om de klachten ten aanzien van de kwaliteit van dienstverlening te kunnen beoordelen heeft verweerder sub 2 het dossier en de adviezen ook inhoudelijk onderzocht. De conclusie was dat verweerder sub 1 zich adequaat van zijn taak had gekweten. De klachten van klager zijn puntsgewijs en in detail beoordeeld. Naar aanleiding van de opmerkingen van klager heeft op enkele punten een aanpassing van de factuur plaatsgevonden. De meeste punten van kritiek zijn na lezing van de stukken evenwel als onterecht beoordeeld. Na het onderzoek naar de klacht heeft verweerder sub 2 op 3 augustus 2016 een antwoord gestuurd aan klager met als bijlage het memo van verweerder sub 1 van diezelfde datum. Aan het einde van de brief is voorgesteld om een Skype-gesprek te houden om de situatie te bespreken en te bezien of er een minnelijke regeling kon worden bereikt, aldus tot slotverweerder sub 2. 

5.16 De klacht ziet op een handelen en/of nalaten van verweerder sub 2 in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals hier in die van klachtfunctionaris, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.17 Bij de beoordeling van de klacht staat voorop dat een klachtenfunctionaris een grote mate van vrijheid heeft bij de wijze waarop hij de klachtafhandeling inricht en op ingebrachte klacht beslist. De omstandigheid dat klager een andere voorstelling van zaken heeft dan de klachtenfunctionaris of een andere mening over de (on)gegrondheid van de klacht, van mening is dat verweerder sub 2 uit had moeten gaan van (deels) andere feiten, de klachtprocedure anders had moeten inkleden (meer hoor en wederhoor moeten toepassen) of anders zou hebben moeten beslissen is voor het aannemen van een schending van de toepasselijke norm onvoldoende indien niet tevens kan worden vastgesteld dat de klachtenfunctionaris zodanig onjuist heeft gehandeld of zich anderszins zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. De raad is, in aanmerking genomen het voorgaande, van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder sub 2 bij de afhandeling van de klacht onjuist heeft gehandeld of beslist, dan wel zich anderszins zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Uit het dossier komt veeleer naar voren dat verweerder sub 2 de klachten serieus heeft genomen en zorgvuldig heeft beoordeeld. Dat hij partijdig was, is de raad overigens ook niet gebleken. Klachtonderdeel f) is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2019.

Griffier Voorzitter

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 11 maart 2019 verzonden