ECLI:NL:TADRAMS:2019:244 Raad van Discipline Amsterdam 19-624/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:244
Datum uitspraak: 16-12-2019
Datum publicatie: 23-12-2019
Zaaknummer(s): 19-624/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht van advocaat over advocaat in verband met overname strafzaak. Vaststaat dat verweerder de heer M op 10 september 2018 in de PI heeft bezocht, zonder dit voorafgaand met klager te overleggen. Verweerder stelt dat hij op dat moment niet wist dat de heer M reeds werd bijgestaan door klager. Volgens vaste jurisprudentie had het op de weg van verweerder gelegen zich ervan te vergewissen of de heer M in de onderliggende strafzaak niet reeds door een advocaat werd bijgestaan. Verweerder stelt dat hij hiertoe verschillende (vruchteloze) pogingen heeft ondernomen, hetgeen door klager wordt betwist en door verweerder op geen enkele wijze is onderbouwd. De raad zal hier dan ook aan voorbij gaan. De raad gaat er vanuit dat verweerder de heer M heeft bezocht zonder zich er (voldoende) van te vergewissen of de heer M in de onderliggende strafzaak reeds door een advocaat werd bijgestaan, en voorts dat verweerder na zijn bezoek aan de heer M in het contact met klager heeft verzwegen dat hij de heer M had bezocht. Klacht deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 16 december 2019

in de zaak 19-624/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 3 januari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 september 2019 met kenmerk 2019-773144, door de raad ontvangen op 13 september 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 november 2019 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 9 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft de heer M bijgestaan als advocaat in een strafzaak. Op enig moment heeft verweerder de behandeling van de zaak van de heer M overgenomen van klager.

2.2 Op 10 september 2018 heeft verweerder de heer M in de penitentiaire inrichting (hierna: PI) bezocht. Diezelfde dag heeft de heer M klager telefonisch verzocht de zaak aan verweerder over te dragen. Later diezelfde dag heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Tot mij heeft zich gewend [de heer M], geboren (...) in (...) met het verzoek hem verder bij te staan in zijn lopende strafzaak (...)

Ik begreep van hem dat hij over zijn verzoek ook contact met u resp. uw kantoor heeft gehad.

Heeft u er bezwaar tegen wanneer ik verder voor [de heer M] zal optreden?”

2.3 Op 11 september 2018 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Na afloop van dit telefoongesprek heeft verweerder een Sms-bericht aan klager gestuurd, met onder meer de volgende inhoud:

“Beste [klager], ik vind dit een zeer onprettig gesprek. Ik ben geen advocaat die gretig zaken inpikt. Daar heb ik zelf een grote hekel aan. Gr [verweerder]”

2.4 Diezelfde dag heeft klager een Sms-bericht gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Hoi [verweerder], ik stond even op zitting. Ja ik vind het ook niet zo prettig. Dat was ook helemaal niet de insteek van mijn belletje. Maar omdat ik vond dat je wat schimmig deed en in het bezit bent van het dossier, heb ik een beetje doorgevraagd. Volgens mij zijn dat hele redelijke en normale vragen die ik zelf altijd zou beantwoorden. Dat is eigenlijk de voornaamste reden om hem nog te bezoeken. Groet, [klager]”

2.5 Later diezelfde dag heeft verweerder een Sms-bericht aan klager gestuurd, met onder meer de volgende inhoud:

“Ok helder. Dank voor je reactie. Ik vond het nogal een spervuur en dat overviel een beetje. Bespreek wat je nodig vindt, ik wacht dit gewoon af. Pas na je fiat ga ik er wel of niet mee aan de slag. Gr [verweerder]”

2.6 Op 14 september 2018 heeft klager de heer M in de PI bezocht. Diezelfde dag heeft klager een Sms-bericht aan verweerder gestuurd, met onder meer de volgende inhoud:

“Kan je mij vertellen waarom je cliënt op 10 september jl. zonder mijn toestemming hebt bezocht? Voor zover ik weet is dat klachtwaardig.”

2.7 Later diezelfde dag heeft verweerder een Sms-bericht aan klager gestuurd, met onder meer de volgende inhoud:

“Hoi [klager], [de heer M] heeft zich in de afgelopen 2 weken op diverse dagen telefonisch tot mij gewend met het verzoek hem te bezoeken en bij te staan. Hij gaf op mijn vragen telkens en nadrukkelijk aan geen advocaat te hebben. Naar aanleiding hiervan heb ik 2x contact gehad met de PI. Omdat hij bleef verzoeken hem bij te staan en opnieuw op onze vragen expliciet aangaf geen advocaat te hebben, heb ik hem bezocht. Hij heeft toen de beslissing van het Hof in hoger beroep gevangenhouding laten zien, hierin stond jouw naam. Ik heb het gesprek hierop beëindigd : ik heb hem geadviseerd dat hij dit eerst en goed met jou moest gaan bespreken. Dit heeft hij gedaan begreep ik van hem en van jou. Ook in de afgelopen 3 dagen heeft hij ons gebeld, met het dringende verzoek hem verder bij te staan. Ik heb hierbij opnieuw naar jou verwezen, met verwijzing naar ons contact hierover. Gr [verweerder]”

2.8 Op 19 september 2018 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Bij deze bevestig ik de gang van zaken rond de overname van de zaak van bovengenoemde cliënt. Op 10 september jl. ontving ik van cliënt een telefoontje met de boodschap om de zaak aan een andere advocaat over te dragen. De naam kon ik toen niet goed verstaan. Omdat ik op het punt stond om de zittingszaal binnen te gaan, heb ik client maar kort te woord kunnen staan. Later op de dag ontving ik van u onderstaande mail met het verzoek om de zaak over te nemen.

Een dag later, op 11 april jl. [de raad begrijpt: 11 september jl.] heb ik telefonisch contact met u opgenomen. Dat was bedoeld om te peilen hoe client bij u terecht was gekomen. Aan de hand daarvan wilde ik bepalen of het nog van toegevoegde waarde zou zijn om de situatie dezelfde week rustig met client te bespreken. In antwoord op mijn vragen stelde u slechts dat client gemotiveerd was om over te stappen en dat u geen advocaat bent die zaken ‘inpikt’. Op enig moment vertelde u dat u in het bezit was van het dossier. Daar was ik verbaasd over, dus vroeg ik of u client had bezocht. U gaf daarop geen antwoord en herhaalde vooral wat u daarvoor al een paar keer had gezegd. U vertelde mij dat u uit principieel oogpunt dit soort vragen nooit beantwoordt en dat ik daar niet teveel achter moest zoeken. Toen ik alsnog doorvroeg zei u het gesprek als vervelend te ervaren en beëindigde het gesprek. Dat het gesprek onprettig was heeft u dezelfde dag per SMS nogmaals aan mij bevestigd.

Op 14 september jl. vernam ik via de bezoekadministratie van PI Alphen a/d Rijn dat u client had bezocht op 10 september jl, de dag van het overnameverzoek. Ik heb u daarop een bericht gestuurd om mijn bevinding mede te delen: het bezoeken van mijn client zonder toestemming. Ook heb ik daarbij vermeld dat dit in strijd is met de gedragsregels.

Hierop kreeg ik een uitgebreide SMS terug. (...) Dat u mij dit bericht stuurt in de veronderstelling dat ik het wellicht zal geloven, ervaar ik als een belediging. Ook los van het feit dat [de heer M] deze lezing niet steunt, is het voor het overige ook zeer ongeloofwaardig. Een persoon in voorlopige hechtenis heeft altijd een advocaat, zeker bij een ernstige verdenking als de onderhavige. Of een gedetineerde client een advocaat heeft is daarnaast ook gemakkelijk uit te zoeken vóórdat u deze persoon bezoekt, zowel via de PI als de strafgriffie.

Mocht het zo zijn gegaan zoals u zei, dan had u mij daarover moeten inlichten meteen op het moment dat u vanuit de PI weer in de auto stapte op 10 september jl. In plaats daarvan heeft u daar met geen woord over gerept en zelfs mijn vragen ontweken toen ik u daar een dag later gericht naar vroeg. Pas toen ik zélf ontdekte dat u client had bezocht, gaf u uitgebreid tekst en uitleg. Deze uitleg is, in mijn ogen, stuitend.

Uw opstelling vind ik niet alleen oncollegiaal, maar ook verontrustend, aangezien er geen enkele zelfreflectie uit blijkt. Om die reden zal ik een klacht tegen u indienen.”

2.9 Op 20 september 2018 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik vind niet dat ik klacht waardig heb gehandeld, noch heb ik op welk moment dan ook de bedoeling gehad jegens jou onzorgvuldig te handelen of ‘een zaak weg te jatten’.

Ik heb je dat in ons telefoongesprek van dinsdagmiddag 11 september jl. en vrijdag 14 september jl. ook aangegeven.”

2.10 Op 3 januari 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de heer M heeft bezocht zonder vooraf te overleggen met klager, terwijl dit gemakkelijk had gekund;

b) na zijn bezoek aan de heer M geen contact met klager heeft opgenomen en later doelbewust heeft verzwegen dat hij de heer M had bezocht;

c) in zijn reactie van 6 maart 2019 doelbewust onwaarheden heeft verkondigd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 Indien een advocaat de behandeling van een zaak van een andere advocaat overneemt, geldt in algemene zin dat het op de weg van de overnemende advocaat ligt om met de andere advocaat te overleggen voordat hij de zaak daadwerkelijk gaat behandelen. Dit overleg houdt in dat advocaten daadwerkelijk informatie en standpunten dienen uit te wisselen. Voorts behoort de advocaat wiens zaak wordt overgenomen de mogelijkheid te hebben bij zijn cliënt na te gaan of het daadwerkelijk zijn wens is om van advocaat te wisselen. Het vorenstaande kan anders zijn in het geval zich dwingende omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat de overnemende advocaat niet in de gelegenheid is daadwerkelijk overleg te voeren alvorens hij overgaat tot behandeling van de zaak.

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.2 De klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.3 Klager verwijt verweerder dat hij de heer M heeft bezocht zonder vooraf te overleggen met klager, terwijl dit gemakkelijk had gekund. Voorts verwijt klager verweerder dat hij na zijn bezoek aan de heer M geen contact met klager heeft opgenomen en later doelbewust heeft verzwegen dat hij de heer M had bezocht. Ter toelichting voert klager aan dat iemand die in voorlopige hechtenis zit in principe altijd een advocaat heeft. Via de afdeling Bevolking van de PI, de casemanager of de verdachte zelf is het parketnummer te achterhalen. Met het parketnummer kan je bij de rechtbank informeren welke advocaat zich voor de betreffende verdachte heeft gesteld. Ook via de bezoekplanning of de piketcentrale kan de behandelend advocaat achterhaald worden. Het is onbestaanbaar dat via deze wegen de naam van de behandelend advocaat niet kan worden achterhaald. Toen klager en verweerder elkaar op 11 september 2018 telefonisch spraken heeft verweerder niet verteld dat hij de heer M reeds op 10 september 2018 in de PI had bezocht. Daar kwam klager op 14 september 2018 bij toeval achter, omdat verweerder op de bezoekerslijst van de PI geregistreerd stond, aldus steeds klager.

5.4 Verweerder betwist een en ander. Verweerder stelt dat de heer M voorafgaand aan het bezoek op 10 september 2018 reeds diverse malen telefonisch contact met hem had opgenomen, en daarbij steeds aangaf dat hij geen advocaat had. Verweerder heeft de heer M toen geadviseerd contact op te nemen met zijn casemanager om na te gaan wie zijn advocaat was. Op 7 september 2018 is verweerder door de casemanager van de heer M gebeld, in aanwezigheid van de heer M. De casemanager vertelde dat de heer M geen advocaat had en gaf aan dat hij haar had verzocht bij verweerder na te gaan of hij bij de cliënt langs wilde komen. Verweerder heeft de casemanager gevraagd of zij kon zien wie er als behandelend advocaat geregistreerd stond en of zij relevante gegevens zoals een parketnummer had. Deze gegevens had de casemanager niet. Wel liet de casemanager weten dat de heer M erg gestrest was en duidelijk hulp nodig had. Vervolgens heeft verweerder nog gebeld met de afdeling Bevolking van de PI, maar ook daar was geen relevante en bruikbare informatie opgenomen in de administratie. In het licht van deze feiten en omstandigheden stond het verweerder vrij om de heer M te bezoeken, hetgeen verweerder op 10 september 2018 heeft gedaan. Verweerder heeft zich voorgesteld, gevraagd hoe lang de heer M al vast zat, voor welke verdenkingen precies en in het bijzonder of hij al bij de rechtbank was geweest. De heer M gaf aan dat hij bij een rechtbank was geweest, maar hij wist niet bij welke rechtbank. Op de vraag van verweerder of de heer M misschien stukken had ontvangen over zijn zaak, overhandigde de heer M een beschikking van het hof. Op deze beschikking stond klager als raadsman van de heer M aangeduid. Verweerder heeft de heer M toen gevraagd of klager zijn advocaat was, waarop de heer M aangaf dat verweerder de piketadvocaat was geweest maar dat hij niet door hem vertegenwoordigd wilde worden om verschillende redenen. De heer M herhaalde zijn vraag of verweerder hem wilde helpen. Verweerder heeft daarop aangegeven dat hem nu was gebleken dat de heer M wel een advocaat had en het hem om die reden niet vrijstond om het gesprek voort te zeten. Verweerder heeft de heer M geadviseerd zo snel mogelijk contact op te nemen met klager om zijn zorgen of vragen te bespreken. Als dat gesprek tot herstel van vertrouwen zou leiden, zou dat in optiek van verweerder het beste zijn. Mocht dat niet het geval zijn, dan kon de heer M zijn verzoek voor rechtsbijstand door verweerder met klager bespreken. Verweerder heeft daarbij aan de heer M laten weten dat hij dan eerst ook zelf contact met klager daarover wilde hebben. Vervolgens is het gesprek beëindigd. Het gesprek heeft in totaal ongeveer 15 minuten geduurd. Diezelfde dag heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager en de dag erna heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen verweerder en klager. Daarbij is de hele gang van zaken open en transparant weergegeven, ook dat verweerder klager de dag ervoor in de PI had bezocht. Tegen deze achtergrond is niet onzorgvuldig en evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, aldus steeds verweerder.

5.5 De raad overweegt dat vaststaat dat verweerder de heer M op 10 september 2018 in de PI heeft bezocht, zonder dit voorafgaand met klager te overleggen. Verweerder stelt dat hij op dat moment niet wist dat de heer M reeds werd bijgestaan door klager. Volgens vaste jurisprudentie had het op de weg van verweerder gelegen zich ervan te vergewissen of de heer M in de onderliggende strafzaak niet reeds door een advocaat werd bijgestaan. Verweerder stelt dat hij hiertoe verschillende (vruchteloze) pogingen heeft ondernomen, hetgeen door klager wordt betwist en door verweerder op geen enkele wijze is onderbouwd. De raad zal hier dan ook aan voorbij gaan. Verweerder stelt voorts dat hij tijdens het telefoongesprek op 11 september 2018 aan klager heeft verteld dat hij de heer M de dag ervoor in de PI had bezocht. Dit wordt door klager betwist en valt daarnaast moeilijk te rijmen met de inhoud van het Sms-bericht dat klager op 14 september 2018 aan verweerder heeft verstuurd (zie hiervoor randnummer 2.6). In het licht van het voorgaande heeft verweerder ook deze stelling onvoldoende onderbouwd. De raad gaat er daarom vanuit dat verweerder de heer M heeft bezocht zonder zich er (voldoende) van te vergewissen of de heer M in de onderliggende strafzaak reeds door een advocaat werd bijgestaan, en voorts dat verweerder na zijn bezoek aan de heer M in het contact met klager heeft verzwegen dat hij de heer M had bezocht. Daarmee heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld jegens klager. Gelet op het voorgaande zijn de klachtonderdelen a) en b) gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.6 Klager verwijt verweerder dat hij in zijn reactie van 6 maart 2019 doelbewust onwaarheden heeft verkondigd. Ter toelichting voert klager aan dat hij de feitelijke gang van zaken uiteen heeft gezet in zijn e-mail van 19 september 2018 aan verweerder (zie hiervoor onder randnummer 2.8). In zijn reactie daarop van 20 september 2018 heeft verweerder deze weergave van de feitelijke gang van zaken niet betwist, maar slechts gesteld dat hij vindt dat hij niet klachtwaardig of onzorgvuldig heeft gehandeld. Pas een half jaar later, in de onderhavige klachtprocedure, komt verweerder met een andere lezing van de feiten. Het door verweerder in zijn reactie van 6 maart 2019 weergegeven overzicht van de feitelijke gang van zaken is niet conform de waarheid, aldus steeds klager.

5.7 Verweerder betwist dit.

5.8 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft de stelling van klager dat hij in zijn reactie van 6 maart 2019 doelbewust onwaarheden heeft verkondigd weersproken. Tegenover de stelling van klager staat de ontkenning daarvan door verweerder. Naar het oordeel van de raad heeft klager onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om dit klachtonderdeel aannemelijk te maken. De raad kan dan ook niet vaststellen dat verweerder in zijn reactie van 6 maart 2019 doelbewust onwaarheden heeft verkondigd. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande zijn de klachtonderdelen a) en b) gegrond. Vanwege het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden acht de raad het opleggen van een waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500 kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald onder randnummer 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald onder randnummer 7.4.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. A. de Groot en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2019.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 16 december 2019 verzonden.