ECLI:NL:TADRAMS:2019:234 Raad van Discipline Amsterdam 19-725/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:234
Datum uitspraak: 02-12-2019
Datum publicatie: 09-12-2019
Zaaknummer(s): 19-725/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder is niet degene die de vaststellingsovereenkomst heeft opgemaakt (die volgens klager in strijd is met de Wna), maar de fungerend voorzitter van de Kamer voor het notariaat.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  2 december 2019

in de zaak 19-725/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:  

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 17 oktober 2019 met kenmerk 2019-842914, door de raad ontvangen op 18 oktober 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen (de e-mail met bijlagen van verweerder aan de deken van 17 oktober 2019) van de deken aan de raad van 24 oktober 2019.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft op 13 mei 2018 bij de Kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) een klacht ingediend over een notaris. Verweerder stond de notaris in die procedure bij.

1.2    Op 13 september 2018 heeft er een zitting bij de kamer plaatsgevonden. De voorzitter van de kamer heeft op de zitting getracht te bemiddelen tussen klager en de notaris. Dat is niet gelukt. Wel hebben klager en de notaris op de zitting een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin het volgende is opgenomen:

“1. Indien deze klacht niet tot een gegrondverklaring door de kamer leidt, hetzij door een voorzittersbeslissing en al dan niet na vergeefs daartegen gedaan verzet bij de kamer, hetzij door een ongegrondverklaring door de kamer en eventueel vergeefs hoger beroep daartegen, zal [klager] geen nieuwe tuchtklacht tegen [de notaris] indienen. Evenmin zal [klager] het gedrag of de uitlatingen van [de notaris] waarover hij in de huidige procedure klaagt bij derden, waaronder begrepen de Officier van Justitie, of andere instanties aan de orde stellen. Voorts zal hij zich onthouden van iedere vorm van correspondentie of iedere andere vorm van communicatie met [de notaris] of derden over dit onderwerp.

2. In afwachting van afhandeling van de huidige tuchtklacht zal [de notaris] zich onthouden van rechtsmaatregelen tegen [klager] op grond van misbruik van klacht- of procesrecht.”

1.3    Bij brief van 21 maart 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist of had kunnen weten dat die onjuist was.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    Klager verwijt verweerder, zo begrijpt de voorzitter, dat hij een vaststellingsovereenkomst heeft opgesteld waarin onder meer staat “Indien deze klacht niet tot een gegrondverklaring door de kamer leidt, hetzij door een voorzittersbeslissing”, terwijl na een mislukte poging tot een minnelijke schikking een afwijzende voorzittersbeslissing ex artikel 99, elfde lid, Wet op het notarisambt (hierna: Wna) onmogelijk is. Dan geldt immers artikel 99, dertiende lid, Wna. Verweerder heeft hiermee Gedragsregel 8 geschonden, aldus klager.

4.2    De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of de inhoud van de vaststellingsovereenkomst in strijd is met de Wna, is verweerder niet degene geweest die de vaststellingsovereenkomst heeft opgemaakt. De overeenkomst is door de fungerend voorzitter van de kamer in overleg met beide partijen, de notaris en klager, opgesteld conform hetgeen te zijnen overstaan bij het bemiddelingsgesprek door partijen is overeengekomen en vastgelegd in een proces-verbaal dat door klager en de notaris is ondertekend. De klacht mist dan ook feitelijke grondslag en is kennelijk ongegrond. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 2 december 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 2 december 2019 verzonden.