ECLI:NL:TADRAMS:2019:228 Raad van Discipline Amsterdam 19-329/A/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:228
Datum uitspraak: 25-11-2019
Datum publicatie: 02-12-2019
Zaaknummer(s): 19-329/A/RO
Onderwerp:
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond verzet.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 25 november 2019

in de zaak 19-329/A/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 24 juni 2019 op de klacht van:

klager

tegen:   

verweerster

gemachtigden mrs. R.R. Crince le Roy en J.S. Bigli

advocaten te Rotterdam

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 25 september 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Na een verwijzingsbeslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 7 mei 2019 heeft de voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) kennisgenomen van de brief met bijlagen van de deken van 23 mei 2019 met kenmerk R 2019/35 edl/mb, door de raad ontvangen op 24 mei 2019.

1.3    Bij beslissing van 24 juni 2019 heeft de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 24 juni 2019 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 19 juli 2019, door de raad ontvangen op dezelfde dag, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is, gevoegd met de zaken 19-330, 19-530/A/DH en 19-531/A/DH, behandeld ter zitting van de raad van 22 oktober 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigden.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 19 juli 2019.

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen de weergave van de feiten komt klager in verzet op, in die zin dat de door de voorzitter vastgestelde feiten volgens hem onvolledig zijn. Ook tegen de weergave van klachtonderdeel e) komt klager in verzet op; volgens klager is ten onrechte niet vermeld waar de gestelde valsheid in geschrifte door de wrakingskamer op is gestoeld.

3    VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1    De voorzitter heeft, in afwijking van bestendige jurisprudentie van het Hof van Discipline, geen volle toets uitgevoerd met betrekking tot de door klager aangevoerde gronden voor de klacht.

3.2    De voorzitter heeft met haar voorzittersbeslissing in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Verweerster is als advocaat die in een andere hoedanigheid – in casu als lid van een raad van discipline – gedragingen heeft vertoond waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, evenzeer als andere advocaten die in een andere hoedanigheid dergelijke gedragingen hebben vertoond, daarvoor tuchtrechtelijk aansprakelijk. Er is geen enkele reden om ten aanzien van een klacht betreffende de handelwijze van een advocaat die is opgetreden als tuchtrechter te stellen dat een dergelijke klacht niet snel gegrond zal zijn.

3.3    Anders dan de voorzitter heeft overwogen, is er alle reden om ten aanzien van advocaten die de nevenfunctie van tuchtrechter vervullen eerder te concluderen dat zij door hun handelwijze in die andere hoedanigheid het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad dan dat dit het geval is ten aanzien van advocaten die een andere nevenfunctie vervullen of onbetamelijk gedrag vertonen in de privésfeer.

3.4    De voorzitter heeft zich vooringenomen getoond door te overwegen dat het advocatentuchtrecht niet is bedoeld om het werk van een andere tuchtrechter te beoordelen. De vooringenomenheid van de voorzitter blijkt ook uit de weergave van de feiten en van de klacht in de voorzittersbeslissing, waarin de feiten die onmiskenbaar en onloochenbaar duiden op een onrechtmatige en bedrieglijke behandeling van de wrakingsverzoeken van klager van 16 en 22 september 2015 niet zijn vermeld.

4    BEOORDELING

4.1    Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klager te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.2    Wat betreft de feitenvaststelling door de voorzitter overweegt de raad dat niet alle naar voren gebrachte feiten volledig behoeven te worden vastgesteld. Het gaat om een zakelijke weergave van de voor de beslissing meest relevante feiten. Die heeft de voorzitter vastgesteld. In het bijzonder behoefde de voorzitter niet al die feiten op te nemen die klager voor hem gunstig en relevant acht. Dat de door de voorzitter vastgestelde feiten onjuist zijn, is niet gebleken. Voorts geldt dat ook als de voorzitter alle door klager in zijn verzetschrift gestelde feiten bij haar beslissing had betrokken, dit niet tot een andere uitkomst had geleid. 

4.3    Dat de voorzitter bij de weergave van klachtonderdeel e) niet heeft vermeld waar de gestelde valsheid in geschrifte door de wrakingskamer volgens klager op is gestoeld kan evenmin leiden tot gegrondverklaring van het verzet, nu de klacht door (de voorzitter van) de raad in de regel samengevat wordt weergeven in de beslissing, hetgeen de voorzitter ook in dit geval heeft gedaan.

4.4    De raad is verder van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.5    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. S. van Andel en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 november 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 25 november 2019 verzonden.