ECLI:NL:TADRAMS:2019:218 Raad van Discipline Amsterdam 19-521/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:218
Datum uitspraak: 18-11-2019
Datum publicatie: 25-11-2019
Zaaknummer(s): 19-521/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over de eigen advocaat ongegrond. Niet is komen vast te staan dat klager meer dan de eigen bijdragen en het griffierecht voor drie zaken contant aan verweerder heeft betaald. Niet valt daarom in te zien waarom verweerder een bedrag ten behoeve van klager zou moeten voldoen. Voorts is niet gebleken dat verweerder weigert het dossier aan klager terug te geven.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 18 november 2019

in de zaak 19-521/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 14 september 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 augustus 2019 met kenmerk 2018-700172, door de raad ontvangen op 2 augustus 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 oktober 2019 in aanwezigheid van verweerder. Klager is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en de bijlagen 1 tot en met 20.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een bezwaar-, beroep-, en hogerberoepsprocedure tegen de door de Belastingdienst over de jaren 2010, 2011 en 2012 opgelegde (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting.

2.2    Op 5 maart 2015 heeft verweerder klager een eerste opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin staat onder meer het volgende:

“Zoals heden d.d. 5 maart 2015 met u besproken, bevestig ik hierbij dat ik uw opdracht heb aanvaard om namens u een beroepschrift in te dienen bij de Belastingdienst inzake de drie beslissingen op bezwaar d.d. 6 februari 2015.

(…)

Voor wat betreft de financiële afspraken heb ik u aangegeven dat mijn honorarium € 265,00 per gewerkt uur, te vermeerderen met een kantooropslag van 7.5% over dat tarief voor niet gespecificeerde kosten (bijv. telefoonkosten, papier, porti, etc.) plus de geldende B.T.W. (21%) over dat bedrag bedraagt. Desalniettemin hebben wij afgesproken om deze specifieke zaak (…) af te doen tegen een vast tarief van € 2.000,- incl. 21% BTW en 7.5% kantoorkosten, exclusief de nog in rekening te brengen griffiegelden.

Echter, zoals ik ook heden heb mogen voorhouden, ziet het ernaar uit dat u mogelijk in aanmerking kan komen voor de door de overheid gefinancierde rechtshulp, waardoor mijn honorarium/vaste prijs niet voor u van toepassing zal kunnen zijn en u in plaats daarvan de door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen ‘eigen bijdrage’ en de bij mij in rekening gebrachte griffiegelden aan mij verschuldigd bent.

(…)

Omdat u thans aan mij heeft verzocht om zo spoedig mogelijk actie te ondernemen nog voordat bekend is of u in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand (met name gezien de lopende beroepstermijn), heb ik heden uw aanbod aanvaard om alvast EUR 1.000,- in ontvangst te nemen als voorschot op de mogelijke eigen bijdrage en de griffiekosten dan wel (als de aanvraag om gefinancierde rechtsbijstand wordt afgewezen) op de mogelijk te verrichten werkzaamheden tegen het vaste tarief plus de kosten.

Hierbij bevestig ik u dat ik het bedrag ad EUR 1.000,- heden van u heb mogen ontvangen in contanten.”

2.3    Op 2 april 2015 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij een nota van de rechtbank heeft ontvangen en een bedrag van € 45,- in mindering brengt op het voorschot van € 1.000,-.

2.4    Op 15 mei 2015 heeft verweerder klager meegedeeld dat de Raad voor Rechtsbijstand de door verweerder voor klager aangevraagde toevoeging heeft verleend, dat de eigen bijdrage is vastgesteld op € 143,-, dat dit bedrag in mindering zal worden gebracht op het voorschot en dat het restant (€ 812,-) aan klager zal worden teruggestort.

2.5    Op 5 juni 2015 heeft verweerder klager een (tweede) opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin staat onder meer:

“Zoals (…) heden met u besproken, bevestig ik hierbij eveneens de nieuwe opdracht, welke ik heb aanvaard om namens u een bezwaarschrift in te dienen bij de Belastingdienst inzake het nieuwe besluit van d.d. 29 mei 2015 van de Belastingdienst inzake de inkomstenbelasting over de nieuwe periode.

(…)

Wij spraken heden af dat ik heden nog een nieuwe aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand zou doen voor deze specifieke zaak, te weten het opstellen van een bezwaarschrift. (…)

Om die reden zijn wij overeengekomen dat het restantbedrag ad EUR 812,- niet teruggestort behoeft te worden aan u totdat een beslissing heeft mogen volgen op de mogelijke eigen bijdrage dan wel (als de aanvraag om gefinancierde rechtsbijstand wordt afgewezen) op de mogelijk te verrichten werkzaamheden tegen een vast tarief van € 1.300,-, incl. BTW. Alsdan zal het resultaat qua bedrag in mindering worden gebracht op het restantbedrag ad EUR 812,-. Bij een alsdan resterend positief saldo zal dat bedrag worden teruggestort aan u dan wel bij een resterend negatief saldo zal u een extra betaling dienen te verrichten aan mij.”

2.6    Bij brief van 6 juli 2015 heeft verweerder klager meegedeeld dat de aanvraag om een toevoeging inzake het bezwaarschrift door de Raad voor Rechtsbijstand is afgewezen en dat verweerder hiertegen namens klager bezwaar zal maken.

2.7    Bij brief van 7 augustus 2015 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Het staat inmiddels vast dat het jaarinkomen van u is gewijzigd en de maximale eigen bijdrage zal worden opgelegd. Dit is gebleken uit de toewijzing van de toevoeging inzake het bezwaarschrift, waarbij aan u een eigen bijdrage van EUR 823,- is opgelegd. In hoger beroep zak uw eigen bijdrage EUR 770,- zijn. (…)

De toewijzing inzake de toevoeging aangaande het bezwaarschrift is positief voor u, want u dient minder bij te dragen dan de vaste fee, maar aan de andere kant is hiermee in een keer het bedrag onder mij van EUR 812,- opgemaakt. EUR 812,- min EUR 823,- betekent dat u thans aan mij nog verschuldigd bent een bedrag van EUR 11,-. Indien het hoger beroep zal dienen plaats te vinden dan betekent dit dat u nog naast EUR 11,- een bedrag ad EUR 893,- dient te voldoen. U dient dan ook bij het aanbrengen van het hoger beroep een bedrag van EUR 904,- te voldoen om de zaak financieel af te handelen.”

2.8    Op 21 augustus 2015 heeft verweerder klager een (derde) opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin staat onder meer:

“Zoals op 12 augustus 2015 besproken en heden definitief met elkaar vastgesteld, bevestig ik hierbij dat ik uw opdracht heb aanvaard om namens u een hoger beroepschrift in te dienen (…)

Voor wat betreft de financiële afspraken heb ik u eerder aangegeven dat u aan mij nog een bedrag zult dienen te voldoen van EUR 904,- (eigen bijdrage van EUR 770, plus de griffiegelden van EUR 123,- plus het tekort inzake de vorige zaak van EUR 11,-). U heeft vandaag in contanten een bedrag van EUR 900,- voldaan.”

2.9    Bij brief van 5 oktober 2015 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Ook heeft u inmiddels kennis mogen nemen van de toewijzing van de toevoeging in hoger beroep met dagtekening 22 september 2015. De eigen bijdrage is, zoals voorspeld door mij, bepaald op EUR 770,-. Ook treft u nog aan in de bijlage de nota griffiegelden van EUR 123,- (…) U had deze kosten reeds voldaan aan mij.”

2.10    Bij brief van 22 mei 2018 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klager onder meer geschreven:

“U heeft op 29-04-2015 een beslissing (…) ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand. Op basis van die beslissing heeft [verweerder] werkzaamheden voor u verricht in de zaak tegen BELASTINGDIENST.

Aan u is toen een eigen bijdrage in de kosten van deze advocaat opgelegd op grond van uw verzamelinkomen.

Dit verzamelinkomen was door de Belastingdienst op 29-04-2015 nog niet definitief vastgesteld. Daarom heeft de Raad nu de wettelijk voorgeschreven hercontrole uitgevoerd (…)

De hoogte van het definitief vastgestelde verzamelinkomen leidt tot een hogere eigen bijdrage. (…)

U moet € 627,00 aan de Raad betalen.”

2.11    Bij brief van 27 juni 2018 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“Er zijn 3 zaken die u voor mij heeft, bezwaar, beroep en hoger beroep.

De 3 zaken hadden een eigen bijdrage van ongeveer, 700 euro per zaak, dat komt neer op 2100 euro. De proceskosten van 1 zaak bedraagt 300 euro maal 3 zaken, komt neer op 900 euro. De griffiekosten zijn 50 euro per zaak, totaal 150 euro.

Alles bij elkaar komt neer op 3150 euro. (…)

Graag verzoek ik u om een specificatie, van het geld wat ik u betaald hebt, 3800 totaal, wat u in ontvangst heeft genomen in 3 delen, ik heb meerdere getuigen dit kunnen bevestigen en u heeft eenmalig handmatig een briefje geschreven waarin u heeft bevestigd een deel te hebben ontvangen van 2800 euro. De rest heb ik betaald bij de bezinepomp, hotel en bij de tuin (kas).

Het is namelijk zo dat ik voor de eigen bijdrage een extra betaling vraagt van bijna 700 euro, dit bedrag heb ik mijn inziens al betaald aan u. Daarom verzoek ik u om dit alsnog te betalen aan de Raad. (…)

Graag verzoek ik u om mijn dossier, die u heeft terug te sturen, er zitten namelijk originele papieren bij, die ik graag in mijn eigen administratie wil bewaren.

Hierbij zou ik binnen een termijn van 2 weken antwoord willen uiterlijk op 12 juli 2018.”

2.12    Bij brief van 7 juli 2018 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“15. Uiteraard heb ik naar aanleiding van uw reactie het dossier uit het archief gepakt. Omdat [de gemachtigde van klager] een totaal verkeerde berekening heeft gemaakt inzake de rechtbankkosten van de zaak (…) zijn de berekeningen inmiddels lachwekkend te noemen. (…) Hierbij doe ik u in kopie het door mij gekopieerde procesdossier toekomen (welke veel tijd in beslag heeft genomen om deze voor u één voor één te kopiëren, terwijl ik weet dat u deze stukken in bezit moet hebben). U kunt alles nogmaals nalezen.

16. U ziet dat ik in drie zaken voor u heb opgetreden (…) U ziet ook dat ik te dien aanzien mijn best voor u heb gedaan om gefinancierde rechtsbijstand voor u mogelijk te maken (…) Ook ziet u dat aan mij door u enkel een bedrag van € 1.900,- is voldaan. U ziet ook hoe dit is opgebouwd: eigen bijdragen van € 143,-, € 823,- en € 770,- & griffiegelden van € 45 en € 143, In totaal een bedrag van € 1.904,- wat u aan mij diende te voldoen.”

2.13    Op 5 augustus 2018 heeft de gemachtigde van klager verweerder per Whatsapp nogmaals de brief van 27 juni 2018 gestuurd met het verzoek daarop te reageren.

2.14    Verweerder heeft de gemachtigde van klager daarop per Whatsapp geschreven dat hij binnen de daartoe gestelde termijn heeft gereageerd op de brief van klager en dat als hij terug is van vakantie hij die reactie nogmaals zal toesturen.

2.15    Op 4 september 2018 heeft verweerder de gemachtigde van klager per Whatsapp meegedeeld dat hij net terug is van vakantie en dat hij de stukken bij elkaar zal zoeken.

2.16    Op 17 september 2018 heeft verweerder de gemachtigde van klager per Whatsapp meegedeeld dat hij vanwege drukte nog niet in staat is geweest (wederom) kopieën te maken van het dossier en dat hij er vanuit gaat dat die week te kunnen doen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    de door de Raad voor Rechtsbijstand op 22 mei 2018 opgelegde hogere eigen bijdrage niet wil vergoeden, terwijl klager hem een bedrag van in totaal € 3.800,- contant heeft betaald waarvan alle kosten zouden worden betaald;

b)    ondanks herhaalde verzoeken weigert het dossier aan klager terug te geven.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert primair aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht vanwege tijdsverloop. Subsidiair meent verweerder dat de klacht ongegrond is.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Klager verwijt verweerder allereerst dat hij de door de Raad voor Rechtsbijstand opgelegde hogere eigen bijdrage niet wil vergoeden, terwijl klager hem € 3.800,- contant heeft betaald waarvan alle kosten zouden worden betaald.

5.2    De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder klager op toevoegingsbasis heeft bijgestaan in drie zaken tegen de Belastingdienst. Voor die drie zaken zijn door de Raad voor Rechtsbijstand toevoegingen afgegeven met daarin een eigen bijdrage en is klager griffierecht verschuldigd. Klager heeft hiervoor, zoals blijkt uit de door verweerder overgelegde opdrachtbevestigingen, in totaal een bedrag van € 1.900,- contant aan verweerder betaald. Dat klager een hoger bedrag contant aan verweerder heeft betaald, heeft klager onvoldoende aannemelijk gemaakt. Klager heeft weliswaar een kwitantie overgelegd voor een bedrag van € 2.800,- maar verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij die kwitantie heeft afgegeven.

5.3    Uit het klachtdossier volgt verder dat de Raad voor Rechtsbijstand klager op 22 mei 2018 heeft meegedeeld dat de hoogte van het definitief vastgestelde verzamelinkomen van klager heeft geleid tot een hogere eigen bijdrage en dat klager nog een bedrag van € 627,- aan de Raad voor Rechtsbijstand moet betalen. Nu, zoals hiervoor in 5.2 reeds is overwogen, niet is komen vast te staan dat klager een bedrag van meer dan € 1.900,- aan verweerder heeft voldaan, valt niet in te zien op grond waarvan verweerder de hogere eigen bijdrage zou moeten voldoen. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij ondanks herhaalde verzoeken daartoe weigert het dossier aan klager terug te geven.

5.5    De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat klager verweerder op 27 juni 2018 heeft gevraagd het dossier aan hem terug te sturen. Verweerder heeft dat bij brief aan klager van 7 juli 2018 gedaan. De gemachtigde van klager heeft verweerder vervolgens op 5 augustus 2018 de brief van klager van 27 juni 2018 nogmaals toegestuurd met het verzoek daarop te reageren. Verweerder heeft de gemachtigde van klager daarop meegedeeld dat hij (wederom) kopieën zal maken van het dossier van klager en deze aan klager zal toesturen. Dat heeft verweerder uiteindelijk in november 2018 gedaan. Niet is dan ook gebleken dat verweerder weigert het dossier aan klager terug te geven. Klachtonderdeel b) is derhalve eveneens ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2019 verzonden.