ECLI:NL:TADRAMS:2019:20 Raad van Discipline Amsterdam 18-527/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:20
Datum uitspraak: 21-01-2019
Datum publicatie: 28-01-2019
Zaaknummer(s): 18-527/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond verzet.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 21 januari 2019

in de zaak 18-527/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 27 augustus 2018 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op het dekenspreekuur van 8 februari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 juli 2018 met kenmerk 2018-422615, door de raad ontvangen op 13 juli 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 27 augustus 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 27 augustus 2018 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 24 september 2018, door de raad ontvangen op 24 september 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is gevoegd behandeld met het verzet van klager in de klachtzaak tegen mr. V (zaaknummer 18-526/A/A) ter zitting van de raad van 11 december 2018 in aanwezigheid van klager, verweerder en mr. V, bijgestaan door mr. Siccama.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 24 september 2018. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van klager aan de raad van 3 december 2018.

2 FEITEN EN KLACHT

Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3 VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1 Als mr. V de door klager in zijn verzetschrift tegen de voorzittersbeslissing in de klachtzaak van mr. V genoemde argumenten had aangevoerd, dan had klager recht op vrijspraak en daarmee ook recht op schadevergoeding wegens onterechte hechtenis.

4 BEOORDELING

4.1 Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klager te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De raad overweegt hierbij nog dat, anders dan klager kennelijk veronderstelt, het niet aan de tuchtrechter is om te oordelen over de strafzaak tegen klager. Dat is voorbehouden aan de strafrechter, die daarover al in drie instanties heeft geoordeeld.

4.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 januari 2019.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 januari 2019 verzonden.