ECLI:NL:TADRAMS:2019:198 Raad van Discipline Amsterdam 19-600/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:198
Datum uitspraak: 07-10-2019
Datum publicatie: 14-10-2019
Zaaknummer(s): 19-600/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerder de belangen van klaagster onnodig of op ontoelaatbare wijze heeft geschaad of ongeoorloofde middelen heeft gebruikt die onevenredig nadeel aan klaagster hebben toegebracht.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 7 oktober 2019

in de zaak 19-600/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:    

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 28 augustus 2019 met kenmerk 2019-792246, door de raad ontvangen op 29 augustus 2019, en van de op de

daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster en de cliënt van verweerder hebben een huurovereenkomst

(hierna: de huurovereenkomst) gesloten met betrekking tot een

bedrijfsruimte in Arnhem (hierna: het gehuurde).

1.2    Tussen klaagster en de cliënt van verweerder is een geschil ontstaan over de omvang van het gehuurde, meer specifiek over de vraag of de ruimte van de slachterij ook onder het gehuurde valt.

1.3    Verweerder heeft namens zijn cliënt een kortgedingprocedure gestart en onder meer nakoming van de huurovereenkomst gevorderd op straffe van een dwangsom.

1.4    Bij vonnis in kort geding van 8 mei 2018 (hierna: het vonnis) heeft de kantonrechter in Arnhem onder meer geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat de slachterij onderdeel uitmaakt van de huurovereenkomst, maar dat wel vaststaat dat de winkelruimte (het voorste deel) tot het gehuurde behoort en dat de cliënt van verweerder daar geen sleutel van heeft en dus geen gebruik van deze ruimte maakt. De kantonrechter heeft klaagster veroordeeld tot het ter beschikking stellen van het gehuurde aan de cliënt van verweerder met afgifte van de sleutels binnen drie dagen op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van

€ 25.000,-.

1.5    Vanwege discussie tussen klaagster en de cliënt van verweerder over de uitleg van het dictum van het vonnis heeft de bestuurder van klaagster op verzoek van verweerder op een plattegrond van het gehuurde gearceerd wat volgens klaagster tot het gehuurde behoort en voor welke ruimtes zij bereid was de sleutels aan de cliënt van verweerder te geven.

1.6    Bij e-mail van 30 mei 2018 heeft verweerder onder meer aan de advocaat van klaagster bericht dat zijn cliënt zich zou beroepen op verschuldigdheid van de dwangsom.

1.7    Op 15 februari 2019 heeft klaagster via een webformulier bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk

verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in strijd handelt met het vonnis.

2.2    Klaagster heeft aan haar klacht ten grondslag gelegd dat de cliënt van verweerder heeft geweigerd de sleutel van de winkelruimte in ontvangst te nemen en dat verweerder vervolgens namens zijn cliënt aanspraak heeft gemaakt op de in het vonnis vermelde dwangsom van € 500,- per dag als gevolg waarvan de deurwaarder meer malen beslag heeft gelegd op de bankrekening van klaagster. Hierdoor handelt verweerder in strijd met het vonnis en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar, aldus klaagster.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. In dat verband heeft verweerder aangevoerd dat het uit de door klaagster gearceerde plattegrond van het gehuurde voor hem vaststond dat klaagster niet volledig aan het vonnis voldeed en dat dus de dwangsommen waren verbeurd. Daarbij wijst verweerder erop dat klaagster slechts een klein gedeelte van het gehuurde als het gehuurde heeft aangemerkt en alleen van dat gedeelte de sleutels aan zijn cliënt wilde verstrekken.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht gaat over het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster. Daarbij is het uitgangspunt dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    De voorzitter is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de stukken die zich in het dossier bevinden is niet gebleken dat verweerder tijdens de gang van zaken rond de discussie over de uitleg van het vonnis en de verschuldigdheid van  de dwangsommen de belangen van klaagster onnodig of op ontoelaatbare wijze heeft geschaad of ongeoorloofde middelen heeft gebruikt die onevenredig nadeel aan klaagster hebben toegebracht.  De vragen of klaagster heeft voldaan aan het vonnis of niet en of zij dwangsommen heeft verbeurd of niet zijn niet aan de tuchtrechter om te beantwoorden, maar aan de civiele rechter. Het door verweerder ingenomen standpunt dat klaagster dwangsommen heeft verbeurd is niet bij voorbaat kennelijk onjuist.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.E. van Oost als griffier op 7 oktober 2019.

Griffier     Voorzitter

Mededelingen van de griffier  ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 7 oktober 2019 verzonden.