ECLI:NL:TADRAMS:2019:197 Raad van Discipline Amsterdam 19-583/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:197
Datum uitspraak: 07-10-2019
Datum publicatie: 14-10-2019
Zaaknummer(s): 19-583/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. De klacht is kennelijk ongegrond. Niet is gebleken dat verweerster onnodige procedures heeft gevoerd en/of dat verweerster  doelbewust en structureel bewijzen ontkent. Het staat verweerster vrij om te bepalen welke stukken zij in het geding brengt; het is niet aan klager om te bepalen welke stukken (de advocaat van) de wederpartij gebruikt. 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 7 oktober 2019

in de zaak 19-583/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 22 augustus 2019 met kenmerk 2019-789039, door de raad ontvangen op 23 augustus 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager en zijn echtgenote, mevrouw Z. (hierna: Z), zijn op 25 februari 2014 in Iran met elkaar gehuwd. Z heeft de Iraanse nationaliteit.

1.2    Vanaf november 2015 zijn klager en Z met elkaar in onderhandeling c.q. overleg getreden over een echtscheiding.

1.3    Klager heeft eind 2015 een echtscheidingsprocedure in Iran aanhangig gemaakt.

1.4    In december 2015 heeft Z zich tot verweerster gewend en is verweerster Z bij gaan staan in een Nederlandse echtscheidingsprocedure, inclusief nevenverzoeken.

1.5    In de periode van 26 januari 2016 tot en met 3 februari 2016 heeft een e-mailwisseling tussen klager en verweerster plaatsgevonden waarin verweerster klager heeft verzocht om informatie en stukken over de echtscheidingsprocedure in Iran.

1.6    Verweerster heeft op 3 februari 2016 namens Z een echtscheidingsprocedure bij de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakt. Verweerster heeft daarbij namens Z tevens verzocht om verrekening en verdeling.

1.7    Bij beschikking van 18 maart 2017 is de echtscheiding door de familierechtbank in Teheran (Iran) uitgesproken.

1.8    Bij brief van 26 april 2017 heeft de advocaat van klager de rechtbank Amsterdam bericht dat de echtscheiding is uitgesproken en dat het vonnis conform de geldende regels wordt aangeboden voor legalisatie.

1.9    Op 15 mei 2017 heeft een zitting plaatsgevonden voor de rechtbank Amsterdam over het echtscheidingsverzoek van Z alsmede de verzochte verrekening en verdeling. De rechtbank heeft bepaald dat de behandeling op 12 juni 2017 pro forma zou worden voortgezet teneinde partijen zich nader te laten uitlaten over de vraag of al dan niet sprake is van een onherroepelijke echtscheidingsbeslissing op grond waarvan de rechtbank zich onbevoegd zou moeten verklaren.

1.10    Bij brief van 12 juni 2017 heeft verweerster de rechtbank verzocht:

“(…) zo spoedig mogelijk aan het IJI opdracht te verstrekken zich uit te laten over de inhoud en de status van de in Iran gevoerde procedure en te bepalen of deze procedure te beschouwen is als een echtscheidingsprocedure. Het lijkt namelijk een soort voorprocedure te zijn. (…)”

1.11    Op 2 juli 2017 heeft een pro forma voortzetting van de behandeling van de bij de rechtbank Amsterdam ingediende verzoeken plaatsgevonden. In het van de zitting opgemaakte proces-verbaal staat onder andere:

“(…) De rechtbank constateert dat de man tot op heden geen stukken heeft ingediend waaruit blijkt dat de gemeente Almere de echtscheiding tussen partijen heeft ingeschreven. De echtscheiding is blijkens het door de griffer ambtshalve opgevraagde uittreksel uit de basisregistratie personen ook nog niet ingeschreven.

Nu de vrouw uitdrukkelijk heeft betwist dat de procedure die de man in Iran is aangevangen heeft te gelden als een “zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp” (…), is de rechtbank voornemens het Internationaal Juridisch Instituut de volgende vragen voor te leggen:

1. Welke procedure(s) tot echtscheiding kent het Iraanse recht?

2. Is de procedure die de man in Iran is aangevangen op 3 december 2015, en die heeft geleid tot een zogenaamde “issue of a certificate of incompatibility”, vergelijkbaar met een echtscheidingsprocedure in Nederland en dus te beschouwen als een “zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp”(…)?

3. Wat is het gevolg voor de mogelijkheid tot echtscheiding naar Iraans recht als het beroep van de vrouw tegen de “issue of a certificate of compatibility” beroep heeft aangetekend gegrond wordt verklaard? (…)”

1.12    Op 19 april 2018 is de Iraanse beschikking definitief geworden.                   Op 8 september 2018 is de echtscheiding geregistreerd en op 10 september 2018 is een zogeheten embleem afgegeven door de familierechtbank in Teheran (Iran).

1.13    Op 4 januari 2019 heeft klager bericht ontvangen van de gemeente Almere dat de gegevens over zijn echtscheiding zijn verwerkt. Als datum van echtscheiding is 15 december 2018 opgenomen in de BRP.

1.14    Bij beschikking van 20 februari 2019 heeft de rechtbank Amsterdam zich onbevoegd verklaard.

1.15    Bij formulier van 9 februari 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    voor haar cliënte, die aanspraak kan maken op gefinancierde rechtsbijstand, procedures aanhangig maakt en procedures blijft voeren, ook wanneer voor verweerster duidelijk zou moeten zijn dat die procedures niet nodig zijn;

b)    doelbewust en structureel bewijzen ontkent en niet gebruikt.

2.2    Klager verwijt verweerster dat zij zonder bewijs en onderzoek al ruim drie jaar blijft doorprocederen. Verweerster is meerdere juridische procedures gestart die onvoldoende onderbouwd zijn en/of waarbij al eerder bekend was dat gedane stellingen zijn weerlegd. Verweerster heeft alle bewijzen links laten liggen en blijft subjectieve stellingen doen. Verweerster was volledig op de hoogte van de echtscheidingsprocedure, alle stappen, oproepen en stukken. Verweerster heeft er bewust voor gekozen om zich onvindbaar te maken, niet te reageren op de oproepen en de Nederlandse rechtbank fout te informeren dat geen sprake was van een echtscheidingsprocedure in Iran. Door toedoen van verweerster heeft de echtscheidingsprocedure extreem lang geduurd. Terwijl de verdeling van de goederen onderwerp was bij de behandeling bij de Iraanse rechtbank en de procedure in Amsterdam nog liep, heeft verweerster een tweede procedure bij de rechtbank Lelystad aangespannen; deze procedure is aangehouden. Op 10 januari 2019 is verweerster een derde procedure gestart inzake partneralimentatie.

3    VERWEER

3.1    Verweerster betwist de door klager ingediende klachten. Zij voert daartoe aan dat nadat zij namens Z op 3 februari 2016 een verzoek had ingediend bij de rechtbank Amsterdam, bleek dat klager in november 2015 al in Iran een echtscheidingsprocedure was gestart. Z gaf aan niet op de hoogte te zijn van een echtscheidingsprocedure in Iran. Het was lange tijd onduidelijk of de procedure zoals gestart door klager in Iran wel een echtscheidingsprocedure was. Ondanks verzoeken van verweerster daartoe heeft zij geen bewijzen van klager ontvangen. Ook de rechtbank Amsterdam had twijfels, gezien de vraag om advies van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI). Toen duidelijk werd dat het een echtscheidingsprocedure was, heeft verweerster namens Z berust en heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard. Ook indien klager zou hebben aangetoond dat hij in Iran een echtscheidingsprocedure was gestart, dan nog kon verweerster namens Z een verzoek in Nederland indienen; er is geen rechtsregel die dat belet. Z heeft nimmer haar goederen of haar persoonlijke spullen van klager uit de echtelijke woning ontvangen. Verweerster is daarom namens Z een procedure gestart om op grond van het Iraans huwelijksvermogensrecht haar eigen goederen en de goederen van de bruidsschat terug te krijgen. Z heeft er belang bij dat de kwestie wordt voorgelegd aan de rechter. In een voorlopige voorziening was partneralimentatie bepaald, die met de inschrijving van de echtscheidingsprocedure in de BRP stopte. De rechter kan op grond van het Haags Alimentatieprotocol een verzoek om partneralimentatie in Nederland in behandeling nemen waarbij het recht van toepassing is van de staat waar de alimentatiegerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft. Het is duidelijk dat klager het inhoudelijk niet eens is met de stellingnames van Z maar dat ontneemt haar niet het recht om de kwesties aan de rechter voor te leggen.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij. De voorzitter neemt als uitgangpunt dat partijdigheid één van de kernwaarden is waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3    Klager verwijt verweerster dat zij voor haar cliënte procedures aanhangig maakt en procedures blijft voeren, ook wanneer voor verweerster duidelijk zou moeten zijn dat die procedures niet nodig zijn. Daarnaast heeft verweerster doelbewust en structureel bewijzen ontkend en niet gebruikt.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft daarbij uitgebreid toegelicht waarom zij namens en in het belang van haar cliënte, ondanks dat klager stelde dat in Iran al een echtscheidingsprocedure liep, een verzoek tot echtscheiding in Nederland heeft ingediend. Het klachtdossier bevat meerdere e-mails van verweerster aan klager waarin zij om bewijs vraagt van de echtscheidingsprocedure in Iran. Klager heeft dan wel gereageerd, maar volgens verweerster was het bewijs dat zij van klager kreeg onvoldoende om te concluderen dat er inderdaad een echtscheidingsprocedure liep in Iran. Ook voor de rechtbank Amsterdam was blijkbaar niet (voldoende) duidelijk wat de status precies was van de procedure in Iran; anders had zij immers geen gehoor gegeven aan het verzoek van verweerster om het IJI te raadplegen. Verweerster heeft voorts toegelicht waarom zij namens en in het belang van haar cliënte een procedure is gestart over teruggave van goederen en waarom zij een procedure over partneralimentatie heeft aangevangen. Mede gelet op de toelichting door verweerster is gebleken dat geen sprake is van onnodig procederen. Niet valt in te zien waarom het starten van een procedure door verweerster over de teruggave van goederen van Z en/of alimentatie, tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Het is juist de taak van verweerster om de belangen van Z te behartigen. Klager verwijt verweerster voorts dat zij doelbewust en structureel bewijzen ontkent of niet gebruikt. Verweerster heeft uitgebreid toegelicht dat zij op grond van de door klager toegezonden bewijsstukken niet kon vaststellen dat een echtscheidingsprocedure in Iran liep. Het was voor haar wel duidelijk dat er een procedure liep, maar niet wat voor soort procedure dat was. Uiteindelijk heeft verweerster erkend dat klager eerder een echtscheidingsprocedure is gestart als gevolg waarvan de rechtbank in Amsterdam zich onbevoegd heeft verklaard. Voor het overige geldt dat klager niet althans onvoldoende heeft onderbouwd welke bewijzen verweerster doelbewust en structureel ontkent of niet gebruikt en dat dit ook niet is gebleken. Bovendien staat het verweerster vrij om te bepalen welke stukken zij in het geding brengt en is het niet aan klager om te bepalen welke stukken (de advocaat van) de wederpartij gebruikt; het is aan klager zelf om de stukken die hij relevant acht in de procedure in te brengen.

4.5    Voor zover klager aanvullend bij zijn repliek er ook over klaagt dat verweerster in haar verweer ongefundeerde uitspraken heeft gedaan over gebeurtenissen, handelingen en onderwerpen die niets met de echtscheidingsprocedure te maken hebben, geldt dat verweerster af mocht gaan op het feitenmateriaal dat haar cliënte haar heeft verstrekt. Zoals bijvoorbeeld over wanneer klager in Iran was en wat er toen in Iran is voorgevallen. Slechts in een uitzonderingsgeval is verweerster gehouden de juistheid van het feitenmateriaal te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, is niet gebleken.

4.6    Op grond van al het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.C. de Ruijter als griffier op          7 oktober 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 7 oktober 2019 verzonden.