ECLI:NL:TADRAMS:2019:193 Raad van Discipline Amsterdam 19-562/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:193
Datum uitspraak: 23-09-2019
Datum publicatie: 30-09-2019
Zaaknummer(s): 19-562/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. De klacht is kennelijk ongegrond. De klacht gaat in feite over een civielrechtelijk geschil. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen. Niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid heeft overschreden.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 september 2019

in de zaak 19-562/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagsters

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 8 augustus 2019 met kenmerk 2019-793981, door de raad ontvangen op 9 augustus 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster 1 en haar beide dochterondernemingen, klaagsters 2 en 3, zijn jarenlang cliënt geweest bij ING Bank N.V. (hierna: ING). Klaagsters hadden twee hypothecaire schulden aan ING Real Estate B.V., dat onderdeel is van ING.

1.2    ING heeft van augustus 2015 tot en met juni 2018 diverse schriftelijke informatieverzoeken gestuurd aan klaagsters. Daarnaast hebben besprekingen tussen partijen plaatsgevonden en heeft ING meerdere brieven gestuurd waarin zij heeft verzocht om (aanvullende) informatie. Voorts heeft zij klaagsters bericht dat indien zij niet zouden voldoen aan de informatieverplichting, ING de dienstverlening zou beëindigen.

1.3    Bij brief van 30 augustus 2018 heeft ING aan klaagsters medegedeeld dat zij de bankrelatie per 1 januari 2019 opzegt.

1.4    Klaagsters hebben in januari 2019 een tweetal kortgedingprocedures tegen ING aanhangig gemaakt. Klaagsters hebben in één van deze procedures (samengevat) gevorderd dat de termijn voor de beëindiging van de bankrelatie zou worden verlengd en dat ING zou worden gelast een contactpersoon te benoemen. Op 14 januari 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. Bij vonnis van 28 januari 2019 zijn de gevraagde voorzieningen geweigerd. Klaagsters zijn in beide procedures veroordeeld in de proceskosten.

1.5    ING is in de onder 1.4 vermelde procedures bijgestaan door verweerster en haar kantoorgenoot, mr. N. Klaagsters hebben een afzonderlijke klacht tegen mr. N ingediend. Deze klacht is bij raad bekend onder zaaknummer           19-561/A/A en in die zaak wordt vandaag eveneens uitspraak gedaan.

1.6    Bij e-mail van 7 februari 2019 heeft verweerster onder andere het volgende aan mr. B, de(proces)advocaat van klaagsters in de kortgedingprocedures, bericht:

“(…) Bij het sluiten van de rekeningen zullen – voor zover aanwezig – de creditsaldi met het uitstaande krediet worden verrekend. Tevens zal ING, zoals reeds aangegeven, de voorbereidingen tot uitwinning van haar zekerheden voortzetten. Zoals u weet, had aflossing immers voor 1 januari 2019 dienen plaats te vinden.

Uiteraard kan [klaagster(s)] uitwinning voorkomen door alsnog zorg te dragen voor integrale aflossing van haar leningen (inclusief kosten voor vervroegde aflossing en andere bijkomende kosten) en aanwezig debetsaldi. Gelet op de achtergrond van het beëindigen van de relatie, ziet ING zich wel genoodzaakt om aan aflossing de voorwaarde te verbinden dat [klaagster(s)] inzicht verschaft in de herkomst van de aangeboden middelen.

Deze voorwaarde geldt ook voor de voldoening van de proceskosten. Namens ING verzoek ik u te bevorderen dat de proceskosten binnen twee weken na heden worden voldaan (…), met gelijktijdige toezending van bescheiden die inzicht verschaffen in de herkomst van de middelen. (…)”

1.7    Bij brief van 18 februari 2019 hebben klaagsters bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door, al dan niet namens ING, van klaagsters te eisen dat zij onder overlegging van de nodige documentatie inzicht zouden verschaffen in de herkomst van de middelen die onder andere dienen voor de aflossing van de hypotheekfinanciering, dan wel het betalen van de proceskosten voortvloeiende uit de uitspraken van 28 januari 2019.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Klaagsters leggen aan hun klacht ten grondslag dat aan verweerster, gelet op het beëindigen van de bankrelatie met ING, geen recht toekomt om vooraf te eisen dat onder overlegging van de nodige bescheiden wordt aangetoond dat de herkomst van de gelden, waarmee de hypotheken afbetaald worden en de proceskosten worden voldaan, bonafide is. Artikel 5 Wwft en de daarin omschreven verbodsbepalingen zijn in verband met het einde van de bankrelatie niet langer van toepassing. Klaagsters zijn meer dan veertig jaar een onberispelijke cliënte van ING geweest en gedurende deze periode is nooit sprake geweest van een ongebruikelijke transactie of een verdachte overboeking.

4.3    Verweerster betwist de klacht. Zij heeft als advocaat van ING de belangen van haar cliënte behartigd en heeft conform deze taak gehandeld door het verzoek van ING om inzage in de herkomst van middelen te verschaffen over te brengen. Klaagsters lijken verweerster ten onrechte met ING te vereenzelvigen. Indien klaagsters het niet eens zijn met het verzoek van ING, kunnen zij dit aan ING kenbaar maken en de discussie met haar aangaan. Wat verweerster betreft ligt het verzoek van ING bovendien in de rede en past het binnen het bestek van de Wwft. Verweerster heeft geen grenzen overschreden door het verzoek van ING aan klaagsters over te brengen, aldus steeds verweerster.

4.4    De voorzitter overweegt dat klaagsters verweerster in feite verwijten dat zij namens haar cliënte haar standpunt, namelijk dat zij inzage wil in de herkomst van de middelen waarmee de twee hypothecaire schulden worden afbetaald en de proceskosten worden voldaan, uitdraagt. Dit standpunt, wat daarvan ook zij, betreft de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klaagsters en haar wederpartij ING verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen. Dat klaagsters de gevraagde inzage als grievend ervaren doet daar niets aan af. Voor zover beoogd wordt te klagen over schending van gedragsregel 8, waarin is bepaald dat de advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet althans behoort te weten dat het onjuist is, geldt dat deze regel ziet op onjuiste feitelijke mededelingen van een advocaat. In de onderhavige kwestie gaat het daar niet om, maar om een juridisch standpunt. Ten slotte overweegt de voorzitter dat uit de stukken en hetgeen partijen hebben aangevoerd ook overigens niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de vrijheid die haar als advocaat in beginsel bij de behartiging van de belangen van een cliënt toekomt heeft overschreden.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, met bijstand van mr. M.C. de Ruijter als griffier op 23 september 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 23 september 2019 verzonden.