ECLI:NL:TADRAMS:2019:166 Raad van Discipline Amsterdam 19-405/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:166
Datum uitspraak: 26-08-2019
Datum publicatie: 02-09-2019
Zaaknummer(s): 19-405/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Niet is gebleken dat verweerster onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. Dat de kwaliteit van het door verweerster opgestelde concept-verzoekschrift ver beneden de maat is heeft klaagster onvoldoende concreet onderbouwd. Tot slot geen sprake van excessief declareren.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van  26 augustus 2019

in de zaak 19-405/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 20 juni 2019 met kenmerk 2018-665611, door de raad ontvangen op 21 juni 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft zich in april 2016 tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan in een echtscheidingsprocedure tegen haar man (hierna: de man). Op 4 mei 2016 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster.

1.2    Op 21 juli 2016 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster. In een e-mail van 21 juli 2016 heeft verweerster de tijdens dat gesprek gemaakte afspraken als volgt aan klaagster bevestigd:

“This morning you have visited my Office to talk about how the divorce case and the division of the matrimonial property can be achieved.

First: you were married in Australia. This means that on the matrimonial property the Australian law is applicable. There is only one but, and that is that you and your spouse together bought a house in the Netherlands. This so-called community of assets, has to be divided according the Dutch law. I understand that there is a ‘kapitaalverzekering’ and that you are the one who paid the monthly payments for the last years. If that so, you have a claim on your husband half equal the money you paid in behalf of him.

I understand from you that this house in Amsterdam is actually the only asset that is common. If that so and we can come to an agreement with your husband, I probably don’t need to approach the International Institute in the Hague for legal advise.

(…)

You told me that he is willing to buy you out –that he is prepared to sell his share to you- for a total of € 50.000. (…)

I understand from you that you have in total of € 50,000 on a Swiss bank. This should be enough to pay your husband if this is the amount he is entitled to. Beside that your uncle have some money saved for you, about € 20,000. Because this money is never mentioned by you in the tax-papers this money is ‘illegal’. If this is discovered by the inspector you will have a severe problem and the penalty will be high. For how to solve this problem, I advise you to contact mister [K] (…) He can also help you with the IB-forms.

Finally, we spooked about how to get the house and the mortgage only on your name. (…)

At the end of our meetings the following appointments are made:

1.    You are going to approach a broker with the request to carry out a valuation

2.    As soon as I receive this valuation a concept letter to your spouse will be written by me including a ‘buyout proposal’

3.    You will contact mister [K] for legal advice and to help you with the tax-form

(…)

If it so not possible to get an agreement with your husband, the petition must be served at the address your spouse is living at the moment. (…)

And! I’m from August 24th till September 22th on vacation.”

1.3    Met name in de periode oktober en november 2016 is er veel gecorrespondeerd. Verweerster heeft in verband met een op te stellen brief aan de man met daarin een voorstel voor een minnelijke regeling regelmatig contact gehad met de financieel adviseur van klaagster teneinde de berekening, die ten grondslag lag aan het voorstel, te bespreken. De berekening is door de financieel adviseur bij e-mail van 5 november 2016 goedgekeurd.

1.4    Eind november 2016 heeft verweerster met instemming van klaagster een brief aan de man gestuurd met daarin een reactietermijn tot 10 december 2016. De man heeft het voorstel voor een minnelijke regeling niet geaccepteerd.

1.5    Op 2 januari 2017 heeft verweerster klaagster een concept-verzoekschrift toegestuurd. Op 3 januari 2017 heeft verweerster klaagster een tweede versie toegestuurd.

1.6    Bij e-mails van onder meer 5 en 6 januari 2017 heeft klaagster gereageerd op het concept-verzoekschrift. De financieel adviseur van klaagster heeft ook naar het concept gekeken en geconstateerd dat in de berekening van verweerster de post ‘reduction payments ad € 34.431,12’ niet was opgenomen.

1.7    In een e-mail van 19 januari 2017 heeft klaagster verweerster meegedeeld dat sprake is van een verschil van mening over het concept-verzoekschrift en dat zij zich tot een andere advocaat zal wenden om haar verder bij te staan.

1.8    Op 23 januari 2017 heeft verweerster klaagster een einddeclaratie met specificatie gestuurd van € 1.694. Zij heeft klaagster daarbij meegedeeld dat er geen kantoorkosten in rekening zijn gebracht omdat er nog geen procedure was opgestart en dat het aantal te declareren uren is teruggebracht naar 10.

1.9    Op 15 juni 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij niet voortvarend te werk is gegaan;

b)    de kwaliteit van het door haar opgestelde concept-verzoekschrift ver beneden de maat is en zij de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd;

c)    zij excessief heeft gedeclareerd.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.2    Tot die professionele standaard behoort onder meer het behartigen van de door de cliënt aan de advocaat toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid.

Klachtonderdeel a)

4.3    Klaagster verwijt verweerster allereerst dat zij onvoldoende voortvarend te werk is gegaan.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat klaagster en verweerster op 4 mei 2016 een eerste gesprek met elkaar hebben gehad. Op 21 juli 2016 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden. Tijdens dat tweede gesprek hebben klaagster en verweerster onder meer afgesproken dat klaagster contact zou opnemen met een accountant in verband met vermogen van klaagster in het buitenland en dat voordat een echtscheidingsprocedure zou worden opgestart eerst zou worden getracht de man ertoe te bewegen akkoord te gaan met een minnelijke regeling. Klaagster en verweerster zijn vervolgens allebei met vakantie gegaan, waarna de zaak met name in oktober en november 2016 weer volop is opgepakt. Verweerster heeft in die periode regelmatig contact gehad met klaagster en haar financieel adviseur over een voorstel aan de man. Dat voorstel heeft verweerster eind november 2016 aan de man gestuurd, met daarbij een reactietermijn tot 10 december 2016. Nadat de man had laten weten niet akkoord te gaan met het voorstel, heeft verweerster begin januari 2017 een concept-verzoekschrift aan klaagster toegestuurd. Daarover hebben klaagster en verweerster vervolgens gecorrespondeerd/gesproken, waarna klaagster op 19 januari 2017 de opdracht aan verweerster heeft beëindigd.

4.5    Gelet op deze gang van zaken is niet gebleken dat verweerster onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.6    Het verwijt dat klaagster verweerster in dit klachtonderdeel maakt is dat de kwaliteit van het door verweerster opgestelde concept-verzoekschrift ver beneden de maat is en dat zij de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd. Klaagster heeft dit echter onvoldoende concreet onderbouwd. Het enkele feit dat in de berekening in het concept-verzoekschrift een post ten onrechte niet was opgenomen, hetgeen verweerster overigens heeft erkend, betekent nog niet dat het concept niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet en/of dat verweerster de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd. Verweerster heeft er bovendien terecht op gewezen dat het verzoekschrift nog in de concept-fase verkeerde en dat het juist de bedoeling is om dit soort dingen er nog uit te halen voordat een verzoekschrift bij de rechtbank wordt ingediend. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.7    Klaagster verwijt verweerster tot slot dat zij excessief heeft gedeclareerd.

4.8    De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar wel waakt tegen excessief declareren. Dat daarvan sprake is, is niet gebleken. Integendeel, verweerster heeft klaagster tegen een gereduceerd tarief bijgestaan en heeft daarnaast ongeveer zes uur niet bij klaagster in rekening gebracht. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker,  plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 26 augustus 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 26 augustus 2019 verzonden.