ECLI:NL:TADRAMS:2019:139 Raad van Discipline Amsterdam 19-092/A/A 19-093/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:139
Datum uitspraak: 08-07-2019
Datum publicatie: 11-07-2019
Zaaknummer(s):
  • 19-092/A/A
  • 19-093/A/A
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond verzet

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 8 juli 2019

in de zaken 19-092/A/A en 19-093/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 1 april 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 april 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder 1. Bij brief van dezelfde datum heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland een klacht over verweerster 2, die inmiddels in dat arrondissement is gevestigd, ingediend. Klager en verweerster 2 hebben ermee ingestemd dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) ook de klacht van klager over verweerster 2 onderzoekt.

1.2    Bij brief aan de raad van 14 februari 2019 met kenmerk 2018-613051 en 2018-615187, door de raad ontvangen op 18 februari 2019, heeft de deken de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 1 april 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klachten deels niet-ontvankelijk, deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 1 april 2019 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 29 april 2019, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde dag, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 27 mei 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder 1, bijgestaan door zijn kantoorgenote mevrouw mr. C. Wildeman. Verweerster 2 is niet verschenen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 29 april 2019 en de brief met bijlagen van klager aan de raad van 11 mei 2019.

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klachten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3    VERZET

De gronden van het verzet houden, kort en zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1    Het is opmerkelijk dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht niet of nauwelijks aandacht heeft besteed aan de door klager overgelegde verklaring van de heer S noch aan de door klager overgelegde verklaringen van drie leden van het dagelijks bestuur van de voormalige ondernemingsraad van het CWI.

3.2    Verweerders hebben bij de onderbouwing van hun stellingen een breed scala aan onjuiste feiten ter tafel gebracht, gewezen op gebeurtenissen die niet hebben plaatsgevonden en tal van loze beweringen gedaan die nergens op zijn gestoeld en waarvan zij wisten of hadden kunnen weten dat die onjuist zijn.

3.3    Dat hetgeen klager in deze klachtprocedure heeft aangevoerd al inhoudelijk is beoordeeld door de kantonrechter en het gerechtshof is weliswaar juist, maar betekent niet dat de feiten die verweerders hebben aangevoerd daarmee waarheid zijn geworden. Klaarblijkelijk heeft klager zijn stellingen nog onvoldoende weten te onderbouwen. Hij tracht dit alsnog te doen met onder meer de verklaring van de heer S, die dateert van na het arrest van het gerechtshof.

3.4    Anders dan de voorzitter heeft overwogen heeft klager wel een rechtstreeks belang bij het door verweerders gedane bewijsaanbod.

4    BEOORDELING

4.1    Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klager te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.2    De raad stelt allereerst vast dat het verzet van klager zich niet richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klachten van klager vanwege tijdsverloop; het verzet richt zich enkel tegen de kennelijk niet-ontvankelijkverklaring en de kennelijk ongegrondverklaring van de klachten van klager. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden.

4.3    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. P. van Lingen en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2019 verzonden.