ECLI:NL:TADRAMS:2019:132 Raad van Discipline Amsterdam 19-310/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:132
Datum uitspraak: 01-07-2019
Datum publicatie: 04-07-2019
Zaaknummer(s): 19-310/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond. Klager heeft onder meer onvoldoende onderbouwd dat verweerster hem niet althans onvoldoende heeft geïnformeerd. Ook heeft hij onvoldoende onderbouwd dat verweerster niet heeft gepleit en alleen maar aan haar eigen beloning heeft gedacht.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  1 juli 2019

in de zaak 19-310/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 17 mei 2019 met kenmerk td/md/18-401-913701, door de raad ontvangen op 17 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft klager sinds 1998 bijgestaan in verband met een hem overkomen verkeersongeval en de daaruit voortvloeiende schade. De verzekeraar van degene die het ongeval heeft veroorzaakt heeft aansprakelijkheid erkend.

1.2    Het UWV heeft de arbeidsongeschiktheid van klager voor de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (WAZ) vastgesteld op 80-100%.

1.3    Verweerster heeft namens klager een procedure jegens de verzekeraar aanhangig gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), en schadevergoeding van in hoofdsom € 420.076 gevorderd.

1.4    De rechtbank heeft in tussenvonnissen een verzekeringsdeskundige, een arbeidsdeskundige en een rekenkundige benoemd om de mate van arbeidsongeschiktheid en de inkomensschade van klager te berekenen. De medisch deskundigen hebben geconcludeerd dat klager enige blijvende beperkingen heeft (door de neuroloog op 2% blijvende invaliditeit gesteld) en gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geraakt als gevolg van het verkeersongevall.

1.5    Bij vonnis van 8 juni 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat in totaal toewijsbaar was een bedrag van € 118.126,00, minus een reeds betaald voorschot van € 47.646,92, en de verzekeraar veroordeeld een bedrag van € 70.479,08, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan klager te betalen en verder de verzekeraar veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van klager begroot op € 9.046,98.

1.6    Op 23 juni 2016 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Bij brief van 24 juni 2016 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Bij deze bevestig ik in het kort hetgeen ter sprake is gekomen ter gelegenheid van de zeer uitvoerige bespreking op 23 juni jl.

Mijn advies is om géén hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis. Zoals gezegd is m.i. het enige punt waar het gerechtshof mogelijk een ander oordeel over kan hebben, de schadepost verlies arbeidsvermogen, voor zover betreft het aantal jaar dat de schade wordt gebaseerd op de kosten voor het inhuren van personeel versus dienstverband. Het blijft vanzelfsprekend de vraag of het gerechtshof zal gaan afwijken van het oordeel van de rechtbank en/of zelfs helemaal uitgaat van schade gebaseerd op de kosten van personeel in dienstverband.

Daarnaast bestaat het risico dat u in hoger beroep in de proceskosten wordt veroordeeld en zult u het salaris van een advocaat/griffierecht en overige kosten dienen te betalen. In het meest gunstige geval dat u in hoger beroep in het gelijk of grotendeels in het gelijk wordt gesteld, is een proceskosten veroordeling slechts een bijdrage in deze kosten en niet gelijk aan de reële kosten, die een advocaat u in rekening zal brengen.

U kunt vanzelfsprekend advies inwinnen bij een andere (letselschade) advocaat. U dient zich wel te realiseren dat aan dit advies mogelijke kosten zijn verbonden.

Resumerend: gezien mijn negatieve advies voor wat betreft een in te stellen hoger beroep, zal ik bij een eventueel hoger beroep, niet meer als uw advocaat optreden. U zult dit hoger beroep, indien u hiervoor kiest, door een andere advocaat moeten laten instellen.

Ik wijs er nadrukkelijk op dat u zelf verantwoordelijk bent voor het tijdig instellen van een hoger beroep, dat wil zeggen een advocaat opdracht geven om hoger beroep in te stellen, en wel binnen 3 maanden na dagtekening van het vonnis (dus vóór 1 september 2016).”

1.7    Bij brief van 22 juli 2016 heeft verweerster klager onder meer meegedeeld dat zij overgaat tot sluiting van het dossier.

1.8    Bij e-mail van 28 juni 2017 heeft klager verweerster onder meer geschreven:

“Na de teleurstellende uitspraak van de rechtbank betwijfel ik (…) of U mij de juiste ondersteuning heeft gegeven er is geen inkomens schade uitbetaald (…) Derhalve stel ik (…) u (…) aansprakelijk voor de door mij geleden schade In uw bijzijn heeft de expert van de verzekering gezegd alle schade wordt geregeld dat was okt 1999 U heeft toen niet gezegd dat kan niet Ik ga en ging er van uit dat alles netjes geregeld zou worden De schade woord door mij geraamd op E 5 miljoen daar komt de wettelijke rente nog bij”

1.9    Bij e-mail van 28 juni 2017 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“U heeft een aanzienlijk bedrag aan inkomensschade (verlies arbeidsvermogen) ontvangen. Er is dus wel degelijk “inkomensschade” aan u “uitbetaald”.

1.    Ik heb nooit geweigerd u rechtsbijstand te verlenen in de procedure, waarvan het deskundigenonderzoek (…) onderdeel uitmaakte. De rapportages zijn diverse malen met u uitvoerig besproken en door mij voorzien van reacties, correcties en aanvullingen. Als u doelt op het feit dat ik niet aanwezig ben geweest bij het bezoek door de deskundigen aan u, dan klopt dit. Dit is niet nodig en niet gebruikelijk. Ik ben nooit aanwezig bij dergelijke onderzoeken.

2.    Uw schade, zowel de materiele als de immateriële schade, is volledig vergoed. Dat u wellicht een hoger bedrag had verwacht, komt doordat bij aanvang van de procedure nog geen deskundigenberichten/medische expertises waren verricht. Dit is later wel gebeurd. Zoals u bekend, hebben de deskundigen geconcludeerd dat er weliswaar sprake was van letsel, maar met een geringe blijvende invaliditeit en beperkingen. De verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige hebben allebei geconcludeerd dat er geen sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid als gevolg van het ongeval. Ook uit de financiële stukken bleek niet dat of niet voldoende dat als gevolg van het ongeval de winst uit onderneming lager was geworden. Wie eist bewijst. Uw schade is conform het geleverde bewijs door de rechter vastgesteld.

3.    Dat u er voor gekozen heeft om uw onderneming te verkopen aan uw zoon, is uw eigen beslissing geweest. Ik heb u nota bene geadviseerd om dit niet te doen, of in ieder geval niet onder de voorwaarden waarop dit is gebeurd. Het had kunnen zijn dat als u uw onderneming niet had verkocht, maar met hulp en ondersteuning had voortgezet, dit tot minder “schade” had geleid.

4.    Het is mij volstrekt onduidelijk met wat u bedoelt met dat de schade niet geregeld is. De schade is wel geregeld. Dat u de schade “raamt” op Eur. 5.000.0000 is weinig relevant. De schade is door de rechtbank vastgesteld, nadat er uitvoerig is geprocedeerd en verschillende deskundigen een rapportage hebben uitgebracht.”

1.10    Bij e-mail van 6 november 2017 heeft klager verweerster geschreven dat hij erop staat dat zij de schade die hij als gevolg van het verkeersongeval heeft geleden aanmeldt bij haar WA-verzekering. Verweerster heeft klager hierop meegedeeld dat zij de letselschade niet kan aanmelden bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering omdat zij niet aansprakelijk is en er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst die klager met verweerster heeft afgesloten. Klager en verweerster hebben vervolgens verschillende keren met elkaar gecorrespondeerd. In een e-mail van 12 maart 2018 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Ik heb u al meerdere malen schriftelijk te kennen gegeven dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming mijnerzijds en dat u overigens in het geheel niet kan onderbouwen, laat staan aantonen dat hiervan sprake is.

Voor wat betreft uw punten, die overigens ook al door mij in mijn eerdere berichten zijn weerlegd:

1.    Ik heb u ook rechtsbijstand verleend met betreft de deskundigenberichten en met name de concept rapporten besproken, alsmede een reactie gegeven in de conclusie na deskundigenbericht.

2.    De wet- en regelgeving is na 12 jaar niet veranderd. Ik begrijp overigens niet wat u bedoelt met spelregels.

3.    Wel degelijk is de afkeuring van 80-100% in het kader van de WAZ (niet te vergelijken met de vaststelling van arbeidsongeschiktheid na ongeval) naar voren gebracht in de gerechtelijke procedure, alsmede is de beslissing van de WAZ in de procedure ingebracht.

4.    De vordering is niet nagenoeg afgewezen. Dat onderdelen van de vordering moeilijk aan te tonen waren, zoals de lagere verkoopwaarde van bedrijfsmiddelen was u bekend. De beslissing om de onderneming te verkopen heeft u zelf genomen, terwijl ik u, zonder betrokken te zijn geweest bij de verkoop, op de risico’s heb gewezen.

5.    Vanzelfsprekend weet ik niet wat een uitspraak van de rechtbank zal worden. Dit weet geen enkele advocaat. Uw vordering is overigens niet afgewezen.

6.    Het letsel aan uw schouder/biceps, is geen ongevalsgevolg. Dit is vastgesteld door de onafhankelijk deskundige. Deze gezondheidsklachten en beperkingen zijn om die reden niet meegenomen in de schadevergoeding. Dit geldt ook voor het mij onbekende knieletsel.

7.    U stelt een “claim” te hebben van € 5.000.000,- omdat u meent dat ik fouten heb gemaakt. U zult begrijpen dat als er sprake is van een tekortkoming, wat niet het geval is, u zult moeten bewijzen dat mijn handelen tot € 5.000.000,- schade zou hebben geleid (…)

8.    Ik heb u uitdrukkelijk en ver voor het verstrijken van de beroepstermijn, er op gewezen dat indien u hoger beroep wenst in te stellen, tijdig een advocaat dient in te schakelen. Dat u dat klaarblijkelijk niet heeft gedaan, komt voor uw rekening en risico.

Nogmaals van wanprestatie is geen sprake, laat staan dat u hierdoor schade zou hebben geleden. Ik ben niet gehouden u schadevergoeding te betalen en daartoe uiteraard niet bereid.”

1.11    Bij brief van 27 oktober 2018, aangevuld bij e-mails van 2 en 15 november 2018, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij wanprestatie heeft gepleegd en klager heeft misleid. Dit blijkt volgens klager uit het volgende:

a)    verweerster heeft klager niet (juist) geïnformeerd over de risico’s die klager liep in een procedure;

b)    verweerster heeft klager niet geattendeerd op de beleidsvrijheid van de rechter zowel wat betreft de schade als wat betreft klagers arbeidsongeschiktheid;

c)    verweerster heeft geweigerd aanwezig te zijn bij de komst van een medisch en een financieel expert;

d)    verweerster heeft klager niet geattendeerd op de mogelijke duur van de procedure;

e)    klager heeft door het verstrijken van de tijd en het aan hem onthouden van informatie een onjuist beeld gekregen over zijn positie en heeft tegen zijn gevoel ingestemd met een schikking waar door verweerster bewust en stilzwijgend naartoe is gewerkt;

f)    verweerster heeft ondanks klagers verzoek geweigerd een tweede advocaat bij klagers zaak te betrekken;

g)    verweerster heeft niet of nauwelijks gepleit;

h)    verweerster heeft alleen maar aan haar eigen beloning gedacht;

i)    de op verweersters advies gematigde claim is door de rechter nagenoeg geheel afgewezen, in ieder geval voor wat betreft de kosten die substantieel waren;

j)    verweerster heeft ten onrechte geoordeeld dat het tweede ongeluk van klager niet van belang was.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

4.1    Verweerster heeft klager vanaf 1998 tot medio 2016 bijgestaan. Bij brief van 27 oktober 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In dit geval laat de voorzitter in het midden of en in hoeverre klager op grond van voornoemd artikel ontvankelijk is in zijn klacht, nu zij dit niet voor alle klachtenonderdelen kan beoordelen omdat uit het klachtdossier niet voor alle verweten gedragingen duidelijk is wanneer zij (zouden) hebben plaatsgevonden. De voorzitter gaat er daarom in het navolgende (slechts veronderstellenderwijs) vanuit dat klager tijdig heeft geklaagd over het optreden van verweerster.

Toetsingskader

4.2    Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdelen a), b) en d)

4.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.4    Klager verwijt verweerster in deze klachtonderdelen dat zij hem niet (juist) heeft geïnformeerd over de risico’s die hij in de procedure(s) liep, hem niet heeft geattendeerd op de beleidsvrijheid van de rechter zowel wat betreft de door hem geleden schade als wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid en hem niet heeft geattendeerd op de mogelijke duur van de procedure.

4.5    Verweerster heeft aangevoerd dat zij zeer veel contact met klager heeft gehad (besprekingen, zowel op kantoor als telefonisch) en uitdrukkelijk de procedure en de mogelijke gevolgen en risico’s met hem heeft besproken. Dat dit inderdaad zo is lijkt ook te volgen uit de e-mails van verweerster aan klager van onder meer 28 juni 2017 (zie hiervoor, 1.9) en 12 maart 2018 (zie hiervoor, 1.10). Verweerster heeft daarin onder meer geschreven dat zij de rapportages van de deskundigen diverse malen uitvoerig met klager heeft besproken, dat de afkeuring van 80-100% in het kader van de WAZ (niet te vergelijken met de vaststelling van arbeidsongeschiktheid na ongeval) naar voren is gebracht in de procedure en dat het klager bekend was dat onderdelen van de vordering moeilijk aan te tonen waren. Klager heeft dit in zijn antwoord op deze e-mails en ook in de onderhavige tuchtprocedure niet betwist. In haar brief van 24 juni 2016 (zie hiervoor, 1.6) heeft verweerster voorts uitgebreid aan klager toegelicht waarom het volgens haar niet zinvol is hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 6 juni 2018. Gelet op dit alles heeft klager onvoldoende onderbouwd dat verweerster hem niet althans onvoldoende heeft geïnformeerd. Klachtonderdelen a), b) en d) zijn daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij niet aanwezig is geweest bij de bezoeken van de medische en financiële experts aan klager. Verweerster heeft echter terecht aangevoerd dat het niet gebruikelijk is dat een advocaat daarbij aanwezig is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is het dan ook niet duidelijk waarom verweerster op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.7    Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat hij door het verstrijken van de tijd en het aan hem onthouden van informatie een onjuist beeld heeft gekregen over zijn positie en tegen zijn gevoel heeft ingestemd met een schikking waar door verweerster bewust en stilzwijgend naartoe is gewerkt. Verweerster heeft betwist dat er een schikking is getroffen en dit blijkt ook niet uit het klachtdossier. Daaruit blijkt juist dat de procedure is geëindigd met een vonnis van de rechtbank. Gelet hierop mist klachtonderdeel e) dan ook feitelijke grondslag en is daarom kennelijk ongegrond.

4.8    De voorzitter overweegt ten overvloede nog dat niet is gebleken dat de lange duur van de procedure aan verweerster te wijten is en/of dat verweerster klager informatie heeft onthouden waardoor hij een onjuist beeld heeft gekregen over zijn positie.

Ad klachtonderdeel f)

4.9    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij heeft geweigerd een tweede advocaat bij de zaak te betrekken. Klager heeft echter niet onderbouwd dat hij een dergelijk verzoek aan verweerster heeft gedaan en, voor zover er van moet worden uitgegaan dat hij een dergelijk verzoek wel aan haar heeft gedaan, waarom het tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn dat verweerster dat verzoek heeft geweigerd. Ook klachtonderdeel f) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen g) en h)

4.10    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.11    Klager verwijt verweerster in deze klachtonderdelen dat zij niet of nauwelijks heeft gepleit en alleen maar aan haar eigen beloning heeft gedacht. Verweerster betwist dit. Volgens verweerster heeft zij op de comparities een uitgebreide mondelinge toelichting gegeven. Voor haar werkzaamheden heeft zij in totaal een bedrag van € 15.472,20 ontvangen, wat voor een buitengerechtelijke fase en een procedure van 18 jaar zeer laag te noemen is, aldus verweerster. Hiertegenover heeft klager zijn klachten niet nader onderbouwd. Ook klachtonderdelen g) en h) zijn daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel i)

4.12    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat de op haar advies gematigde claim door de rechter nagenoeg geheel is afgewezen, in ieder geval voor wat betreft posten die substantieel waren.

4.13    Verweerster heeft aangevoerd dat in de dagvaarding, die uitvoerig met klager is besproken en door hem akkoord is bevonden, een vordering is opgenomen van in totaal ongeveer € 700.000. Voor een aanzienlijk deel van die vordering was de verwachting dat deze niet zou worden toegewezen. Dat was bij klager bekend. De uiteindelijk door de rechtbank toegekende schadevergoeding is in overeenstemming met de deskundigenberichten en de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van klager als gevolg van het ongeval en de beperkte looptijd van deze schadepost (klager zou ook zonder ongeval nog maar een beperkt aantal jaren blijven werken), aldus nog steeds verweerster.

4.14    De voorzitter overweegt dat klager zijn klacht, tegenover het gemotiveerde verweer van verweerster, niet heeft onderbouwd. Derhalve is niet gebleken dat het verweerster tuchtrechtelijk te verwijten valt dat de rechtbank slechts een gedeelte van het door haar namens klager gevorderde bedrag aan schadevergoeding heeft toegewezen. Ook klachtonderdeel i) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel j)

4.15    Klager verwijt verweerster tot slot dat zij zich op het standpunt heeft gesteld dat een tweede ongeval dat klager is overkomen niet van belang was. Verweerster heeft aangevoerd dat het tweede ongeval niet van belang was omdat er geen causaal verband bestond tussen het eerste en het tweede ongeval. Klager heeft zijn klacht tegenover dit verweer van verweerster niet nader onderbouwd. Klachtonderdeel j) is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 1 juli 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 1 juli 2019 verzonden.