ECLI:NL:TADRAMS:2019:131 Raad van Discipline Amsterdam 19-299/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:131
Datum uitspraak: 24-06-2019
Datum publicatie: 27-06-2019
Zaaknummer(s): 19-299/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. De klacht is kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat verweerster ondeugdelijk dan wel frauduleus heeft gehandeld.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 24 juni 2019

in de zaak 19-299/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 mei 2019 met kenmerk 2018-720536, door de raad ontvangen op 10 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    De heer V is via V Holding B.V. eigenaar en bestuurder van klaagster.

1.2    De heer H is/was bestuurder en (indirect) aandeelhouder van onder andere M B.V. (M)en S. B.V. (S). MI is/was een handelsnaam van M.

1.3    MI had een vordering op klaagster. MI heeft de vordering gecedeerd aan de heer H.

1.4    De heer H heeft op 5 februari 2018 een vorderingsprocedure ex artikel 30a lid 3 sub c Rv bij de rechtbank Midden-Nederland tegen klaagster aanhangig gemaakt. De heer H werd in de procedure bijgestaan door verweerster. Klaagster is bijgestaan door mr. M, die op 9 mei 2018 namens haar een verweerschrift heeft ingediend. Er is een zitting bepaald op 2 november 2018.

1.5    Partijen zijn in overleg getreden om tot een regeling te komen. Er heeft tussen mr. M en verweerster in dat kader een e-mailwisseling plaatsgevonden. Op 18 oktober 2018 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan mr. M waarin zij onder andere het volgende heeft geschreven:

“Hierbij de gegevens van onze derdengeldrekening, waarop de betaling incl. BTW kan worden voldaan: (…) Tevens heeft cliënt mij laten weten dat een BTW-factuur zal worden afgegeven door [S] (…) Cliënt zal tekenen namens hemzelf, [MI] en [S].”

1.6    In reactie heeft mr. M op diezelfde dag een e-mail gestuurd naar verweerster met onder meer de volgende inhoud:

“Ik zal dan – als mijn cliënte daarmee kan instemmen – in de schikkingsovereenkomst opnemen dat [klaagster] bevrijdend aan [S] betaalt. Ik zie niet zo goed in waarom de andere vennootschappen mee zouden tekenen; de heer [H] heeft een vordering op mijn cliënte, en niet de andere vennootschappen. De schikkingsovereenkomst strekt dan ook ter beëindiging van het geschil tussen de heer [H] en [klaagster].”

1.7    Eveneens op 18 oktober 2018 zijn de door klaagster en de heer H gemaakte afspraken definitief vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, welke vaststellingsovereenkomst is ondertekend door de heer V namens klaagster en de heer H. De vaststellingsovereenkomst luidt mede als volgt:

“(E) [de heer H] [klaagster] in dat kader heeft verzocht de betaling van het hierna onder (1) genoemde bedrag (jegens [de heer H] bevrijdend) te betalen aan [S], in die zin dat [klaagster] bij betaling van het onder (1) genoemde bedrag aan [S] jegens [de heer H] is gekweten.”

1.8    Bij brief van 8 november 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij ondeugdelijk dan wel frauduleus heeft gehandeld.

2.2    Verweerster is opgetreden voor een privépersoon (de heer H), maar het schikkingsvoorstel en de daarbij behorende factuur zijn opgemaakt door S, terwijl S niet de cliënte van verweerster was en klaagster met S geen enkel geschil had. Het schikkingsvoorstel dat verweerster namens de heer H heeft gedaan, betrof een bedrag exclusief btw. Dit is opmerkelijk, omdat verweerster voor een privépersoon (de heer H) procedeerde. Voor klaagster is het onduidelijk of de procederende partij (de heer H.) wel over een rechtsgeldige titel beschikte om tegen haar te procederen. Klaagster is op aanraden van haar verdediging toch in onderhandeling gegaan om het geschil te schikken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht van klaagster ziet op het optreden van verweerster als advocaat van de wederpartij. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Ten eerste heeft verweerster aangevoerd dat klaagster geen belang heeft bij haar klacht en dat de klacht reeds daarom dient te worden afgedaan. Nu klaagster ontevreden is over het handelen van verweerster als advocaat van haar wederpartij, heeft zij het recht daarover een klacht in te dienen. De klacht zal daarom niet reeds op die grond worden afgedaan

4.3    Verweerster betwist de door klaagster gemaakte verwijten. Klaagster was bekend met de akte van cessie, zodat de heer H een procedure tegen klaagster kon opstarten. Klaagster was vrij om te schikken en had in de procedure onder andere op dit punt verweer kunnen voeren. Mr. M heeft in de aanloop naar de zitting een voorstel gedaan. S is de cliënte van verweerster. Gezien onder meer de tussen S en de heer H gemaakte afspraken alsmede de akte van cessie, is de heer H in de procesinleiding als eisende partij opgenomen. De heer H heeft, gezien de geldende afspraken tussen hem en S verzocht om de onder randnummer 1.7 vermelde passage in de vaststellingsovereenkomst op te nemen. De advocaat van klaagster heeft de vaststellingsovereenkomst opgesteld en de vaststellingsovereenkomst is door klaagster en de heer H ondertekend. Klaagster heeft destijds geen bezwaar gemaakt tegen de onder randnummer 1.7 geciteerde bepaling. Daar komt bij dat is aangeboden dat S de vaststellingsovereenkomst eveneens zou ondertekenen, maar dat was volgens (de advocaat van) klaagster niet nodig, aldus steeds verweerster.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Naar zijn oordeel is het voor klaagster niet relevant of de heer H of S de cliënt was van verweerster. Hoe de heer H het regelt met zijn bv’s regardeert klaagster niet. Als dat voor klaagster een punt was, dan had zij dat in de vorderingsprocedure aan kunnen voeren. Klaagster werd in de vorderingsprocedure bijgestaan door een advocaat waarbij de regeling op initiatief van klaagster tot stand is gekomen, de vaststellingsovereenkomst door haar advocaat is opgesteld en de vaststellingsovereenkomst door V namens klaagster en door de heer H is ondertekend. Er is tussen de beide advocaten overleg geweest over onder andere de btw en door wie de vaststellingsovereenkomst getekend zou moeten worden. In de vaststellingsovereenkomst is op verzoek van de heer H een apart onderdeel opgenomen dat ziet op de betaling aan S. Indien voor klaagster bepaalde zaken onduidelijk waren had zij op het moment dat partijen in onderhandeling waren deze zaken aan de orde kunnen stellen. Klaagster had dan mogelijk af kunnen zien van het treffen van een regeling en de vorderingsprocedure voort kunnen zetten. Dat zij dit niet heeft gedaan komt voor haar rekening en risico en kan niet aan verweerster worden tegengeworpen. Het stond klaagster vrij te schikken; dat klaagster zich op aanraden van haar eigen advocaat mogelijk gedwongen voelde om te schikken, kan niet aan verweerster worden verweten. Van enige dwang is niet gebleken. Dat klaagster wellicht spijt heeft van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is uiteraard vervelend voor haar, maar niet valt in te zien op welke wijze verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5    Gelet op al het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.C. de Ruijter als griffier op 24 juni 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 24 juni 2019 verzonden.