ECLI:NL:TADRAMS:2019:121 Raad van Discipline Amsterdam 19-265/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:121
Datum uitspraak: 03-06-2019
Datum publicatie: 07-06-2019
Zaaknummer(s): 19-265/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond. Onder meer is niet gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd die onjuist zijn.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  3 juni 2019

in de zaak 19-265/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 25 april 2019 met kenmerk 703317, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klagers zijn in een geschil verwikkeld met hun wederpartijen over een nalatenschap. Onderdeel van dat geschil is de waardebepaling van de woning van erflaatster in Italië. Verweerder staat de wederpartijen van klagers bij.

1.2    Klaagster is in het testament benoemd tot executeur testamentair. Erflaatster heeft klagers een koopoptie gegeven om de hiervoor genoemde woning in Italië na haar overlijden te kopen voor de door een door haar aangewezen makelaar getaxeerde waarde. Deze makelaar heeft de woning getaxeerd op € 400.000. Omdat de cliënten van verweerder het daar niet mee eens waren, hebben zij twee Italiaanse makelaars verzocht het onroerend goed nogmaals te taxeren. Dat heeft geleid tot een taxatie van € 750.000 en een van € 960.000.

1.3    De cliënten van verweerder hebben toen klagers geen stappen zetten om tot aankoop van de woning in Italië over te gaan op 18 december 2012 een procedure aangespannen bij de rechtbank Zeeland-West Brabant. Verweerder heeft in die procedure namens zijn cliënten onder meer aangevoerd dat zijn cliënten, gelet op de taxaties die zij hebben laten doen, in redelijkheid niet kunnen worden gehouden aan de door de door erflaatster benoemde makelaar voor de woning toegekende waarde. Bij vonnis van 26 februari 2014 heeft de rechtbank klagers en de cliënten van verweerder kort gezegd veroordeeld hun medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de woning in Italië en bepaald dat de verkoop dient te geschieden middels tussenkomst van een door klaagster in te schakelen makelaar in Italië.

1.4    Klagers zijn van dit vonnis in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

1.5    Op 12 juni 2014 heeft verweerder namens zijn cliënten de kantonrechter van de rechtbank Den Haag verzocht klaagster te ontslaan als executeur. Op 16 september 2014 heeft de mondelinge behandeling van dit verzoek plaatsgevonden.

1.6    Op 7 november 2014 heeft verweerder namens zijn cliënten een verzoek tot wraking van de kantonrechter die het hiervoor genoemde verzoek behandelde ingediend. Dat wrakingsverzoek is op 24 december 2014 afgewezen.

1.7    Bij beschikking van 5 februari 2015 heeft de kantonrechter het verzoek van de cliënten van verweerder om klaagster te ontslaan uit haar functie van executeur afgewezen. Verweerder heeft namens zijn cliënten op 3 maart 2015 bij het gerechtshof Den Haag hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.

1.8    Bij tussenarrest van 7 juli 2015 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de hiervoor in 1.4 genoemde hoger beroepsprocedure twee deskundigen aangewezen om de waarde van de woning van erflaatster in Italië vast te stellen.

1.9    Op 1 september 2015 heeft verweerder namens zijn cliënten een akte uitlating tussenarrest bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ingediend.

1.10    Op 25 september 2015 heeft de mondelinge behandeling van het hiervoor in 1.7 genoemde hoger beroep plaatsgevonden. Verweerder heeft op die zitting het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. In die pleitnota staat onder meer:

“Na het vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant hebben de erfgenamen voorgesteld dat ze gezamenlijk met de executeur het traject van verkoop zouden begeleiden. Daar weigerde de executeur aan mee te werken. (…)

De executeur traineert de voortgang in de boedelafwikkeling en doet er alles aan om de woning in Italië alvast exclusief te gebruiken op kosten van de erfgenamen (…)

Er zijn genoeg feiten die het diepe wantrouwen van alle erfgenamen tegen de executeur en haar man rechtvaardigen dat zij niet in het belang van alle erfgenamen handelen. Alle handelingen tot nu toe wijzen immers op het tegendeel. De executeur streeft uitsluitend de belangen van de executeur en haar man na en jaagt de boedel op hoge en volstrekt onnodige kosten. Zo’n executeur kan en mag niet nog langer aanblijven.”

1.11    Bij beschikking van 2 december 2015 heeft het gerechtshof Den Haag klaagster met onmiddellijke ingang ontslagen uit haar functie van executeur. In de beschikking heeft het gerechtshof onder meer het volgende overwogen:

“11.Uit de stukken en het verhandelde ter zitting bij het hof is gebleken dat de erflaatster (bijna) vijf jaar geleden is overleden. Het hof constateert dat in die vijf jaar weinig is ondernomen ten aanzien van de (afwikkeling van de) nalatenschap van erflaatster. Er is bijvoorbeeld nog immer geen definitieve boedelbeschrijving opgemaakt. (…) Verder is ter zitting vast komen te staan dat de executeur de tussen partijen gemaakte afspraak die tijdens de mondelinge behandeling van 19 december 2013 is gemaakt en opgenomen in het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 26 februari 2014, niet is nagekomen. Volgens de executeur omdat geen liquide middelen beschikbaar waren voor het uitvoeren van deze afspraken. Dit kan gedeeltelijk juist zijn waar het de taxatie van de woning in Italië betreft, maar geldt in ieder geval niet voor het nakomen van een deel van de afspraken (…) Naar het oordeel van het hof zou het allerzins mogelijk zijn geweest deze afspraken na te komen zonder (al te hoge) kosten te maken. De executeur heeft dit echter nagelaten.

12. In de visie van het hof is de executeur in ruime mate tekort geschoten in haar plicht om met bekwame spoed een boedelbeschrijving met een voorlopige schuldenstaat op te maken, terwijl zij de afwikkeling van de nalatenschap – waartoe zij het beheer over de nalatenschap heeft – niet voortvarend ter hand heeft genomen.”

1.12    Op 25 oktober 2016 heeft verweerder namens zijn cliënten een memorie na deskundigenbericht bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ingediend. Daarin staat onder meer het volgende:

“4.12. Appellanten [klagers, vzt] betogen (…) dat de kantonrechter aan partijen al had voorgesteld om een deskundige te benoemen. Dat is juist, doch appellanten verzuimen te vermelden dat [klaagster], destijds nog executeur, niet bereid was om deze taxatie met geïntimeerden [de cliënten van verweerder, vzt] gezamenlijk uit te voeren aangezien zij nu eenmaal de executeur was. In die werkwijze hadden geïntimeerden geen vertrouwen aangezien zij geen vertrouwen hadden in de executeur zelf. De executeur is bij beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 2 december 2015 ontslagen omdat zij in de visie van het hof in ruime mate tekort is geschoten in de op haar rustende taken c.q. verplichtingen (…).

4.13. Geïntimeerden betwisten dat zij de kosten van de deskundige zouden dienen te dragen. Het betreft hier de uitvering van een aan appellanten toegedachte koopoptie waarbij zij direct belang hebben en waarvan de rapportage van [de door erflaatster aangewezen makelaar] de basis vormt voor deze procedure. [De door erflaatster aangewezen makelaar] heeft zonder enige onderbouwing de waarde van de woning bepaald op € 400.000. Appellanten hebben steeds geweigerd om een andere waarde aan de onroerende zaak toe te kennen. Naar nu blijkt bedraagt de waarde van de onroerende zaak volgens de deskundige zoveel meer en volgens geïntimeerden nog meer dan volgens de deskundige het geval is, dat de onjuistheid van de taxatie door [de door erflaatster aangewezen makelaar] reeds is gebleken. Op die grond dienen de kosten van de deskundige volledig ten laste te komen van appellanten en dienen appellanten in de kosten van eerste aanleg en hoger beroep te worden veroordeeld.”

1.13    Bij arrest van 10 januari 2017 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bepaald dat klagers en de cliënten van verweerder ieder de helft van de kosten van de door het gerechtshof aangewezen deskundigen moeten betalen.

1.14    Bij brief van 14 september 2018 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    de nalatenschap onverdeeld is gebleven, hetgeen te wijten is aan het onbetamelijke optreden van verweerder;

b)    hij in 2012 nodeloos een procedure bij de rechtbank Zeeland-West Brabant is aangevangen;

c)    hij onjuiste stellingen heeft geponeerd;

d)    hij drogredenen heeft opgegeven in het verzoekschrift van 12 juni 2014 tot ontslag van klaagster als executeur;

e)    hij, tegen beter weten in, in het appelschrift van 3 maart 2015 heeft gesteld “dat er geen of nauwelijks enige vooruitgang in de boedelscheiding tot stand is gebracht door de executeur, dat de executeur en haar echtgenoot zich niet neerleggen bij het vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant en de tenuitvoerlegging daarvan frustreren door de gelaste verkoop van de woning in Italië niet uit te voeren terwijl zij in de tussentijd op kosten van de nalatenschap het exclusieve gebruik van de woning genieten”;

f)    hij niet in is gegaan op het dringende advies van het gerechtshof Den Haag om het hoger beroep alsnog in te trekken;

g)    hij valse argumenten op de zitting bij het gerechtshof Den Haag heeft aangevoerd, inhoudende dat er ernstige redenen bestaan voor het ontslag van klaagster;

h)    hij ten onrechte als feit heeft geponeerd dat klaagster niet heeft gereageerd op het verzoek van de rechtbank Zeeland-West Brabant om een makelaar aan te wijzen;

i)    hij, tegen beter weten in, in zijn memorie na deskundigenbericht heeft gesteld dat klaagster was ontslagen als executeur en de beschikking van het gerechtshof Den Haag als productie heeft ingebracht, een en ander om aan te geven dat klagers de uitvoering van de koopoptie hadden belemmerd en dat om die reden de kosten van de door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch benoemde deskundigen volledig ten laste van klagers dienden te komen;

j)    hij in zijn memorie na deskundigenbericht een valse voorstelling van zaken heeft gegeven;

k)    het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bepaald dat partijen ieder de helft van de kosten van de deskundigen dienen te voldoen omdat verweerder valselijk heeft meegedeeld dat klagers verzuimd hebben te vermelden dat klaagster als executeur niet bereid was de door de kantonrechter voorgestelde taxatie met de erfgenamen uit te voeren en verweerder het gerechtshof heeft geïnformeerd over het ontslag van de executeur omdat zij in ruime mate tekort is geschoten in de op haar rustende taken c.q. verplichtingen;

l)    hij zich als stroman/doorgeefluik van zijn cliënten heeft laten gebruiken en zijn processtukken heeft laten opstellen door (een aantal van) zijn cliënten.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert aan dat de klacht deels niet-ontvankelijk is vanwege tijdsverloop en voor het overige (kennelijk) ongegrond is.

4    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klagers kunnen worden ontvangen in hun klacht. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.

4.2    De voorzitter overweegt als volgt. Klagers hebben op 14 september 2018 bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Voor zover de klacht betrekking heeft op een handelen en/of nalaten van verweerder van voor 14 september 2015, heeft verweerder terecht aangevoerd dat klagers, gelet op het bepaalde in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk zijn in hun klacht. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, is niet gebleken. Dit betekent dat klagers niet-ontvankelijk zijn in klachtonderdelen b), d) en e).

Inhoudelijk

4.3    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartijen van klagers. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.4    De voorzitter hecht eraan voorafgaand aan de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen op te merken dat de klacht betrekking heeft op het handelen en/of nalaten van verweerder in het kader van de verschillende gerechtelijke procedures die tussen klagers en hun wederpartijen hebben plaatsgevonden. In dergelijke procedures worden vaker stellingen ingenomen die de wederpartij onwelgevallig zijn en/of die door de wederpartij als onjuist en onwaar worden ervaren. Ieder der partijen heeft immers een eigen visie op wat waar is en wat niet waar is. Er is een grote mate van vrijheid om de eigen visie aan de rechter voor te leggen en het is vervolgens aan de, in dit geval civiele, rechter om de stellingen over en weer te wegen, mede aan de hand van de overgelegde stukken. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling de civiele procedure bij de tuchtrechter over te doen.

4.5    Voor zover klagers verweerder, naast de hierna genoemde klachtonderdelen, tevens verwijten dat hij namens zijn cliënten in de procedures met klagers heeft aangevoerd dat (i) er geen koopoptie was, (ii) dat door klaagster als executeur ten onrechte werd vastgehouden aan de waardering van de door erflaatster aangewezen makelaar, (iii) dat die waardering zowel qua wijze van totstandkoming als inhoudelijk beneden de maat was en jegens zijn cliënten kennelijk onredelijk en (iv) klaagster als executeur onrechtmatig jegens zijn cliënten handelde geldt dat verweerder dit in het belang van zijn cliënten mocht aanvoeren. Het enkele feit dat klagers hier anders over denken betekent, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het is aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter om hetgeen verweerder namens zijn cliënten heeft aangevoerd te beoordelen, hetgeen is gebeurd.

Ad klachtonderdeel a)

4.6    Klagers verwijten verweerder allereerst dat de nalatenschap onverdeeld is gebleven. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat hij inmiddels niet meer optreedt voor de wederpartijen van klagers en hem niet bekend is of de nalatenschap nog steeds onverdeeld is. Volgens verweerder hebben klagers een belangrijk aandeel gehad in de vertraging van de afwikkeling. Ook het gerechtshof Den Haag heeft in de beschikking van 2 december 2015 in overweging 11 (zie 1.11) vastgesteld dat in vijf jaar weinig is ondernomen ten aanzien van (de afwikkeling van) de nalatenschap en dat er nog immer geen adequate boedelbeschrijving is opgemaakt. In overweging 12 heeft het gerechtshof overwogen dat klaagster – in haar hoedanigheid van executeur – de afwikkeling van de nalatenschap niet voortvarend ter hand heeft genomen en vastgesteld dat de executeur in ruime mate tekort is geschoten, aldus verweerder.

4.7    De voorzitter overweegt als volgt. Klagers hebben dit klachtonderdeel, tegenover het verweer van verweerder, niet althans onvoldoende onderbouwd. Ook het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling van klagers dat de nalatenschap door onbetamelijk optreden van verweerder onverdeeld is gebleven. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.8    In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder, zo begrijpt de voorzitter, dat hij heeft betwist dat klaagster na het vonnis van de rechtbank van 26 februari 2014 een makelaar heeft ingeschakeld. Volgens klagers heeft zij dat wel gedaan.

4.9    Verweerder heeft aangevoerd dat uit het proces-verbaal van de zitting bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag op 16 september 2014 blijkt dat de taxaties die klagers zouden hebben aangevraagd niet op papier waren gezet. Bij gebrek aan verstrekt bewijs door klagers van hun stelling, kan verweerder deze slechts betwisten en hebben zijn cliënten de conclusie van klagers dat deze makelaars bevestigden dat de taxatiewaarde van € 400.000 juist was, betwist en ook mogen betwisten bij gebrek aan enige onderbouwing van die stelling. Bovendien was klaagster in het dictum van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant veroordeeld om de woning in Italië te verkopen en met dat doel een makelaar in te schakelen. Klaagster heeft geen makelaar ingeschakeld om de woning in Italië te verkopen. Zij heeft hiervoor nooit enig bewijs aangedragen, aldus verweerder.

4.10    De voorzitter overweegt als volgt. Klagers hebben in repliek aangevoerd dat hun advocaat verweerder op 10 september 2014 een verklaring heeft gestuurd van een Italiaanse makelaar van 3 september 2014, zodat de stelling van verweerder dat klaagster na het vonnis van de rechtbank geen makelaar heeft ingeschakeld een gotspe is. Verweerder heeft echter onbetwist gesteld dat dit een offerte betrof en dat hij de onderliggende waardebepaling nimmer heeft gezien. Bovendien heeft verweerder, eveneens onbetwist, gesteld dat tot op heden nog steeds geen verkoopopdracht aan een makelaar door klagers is verstrekt waaruit blijkt dat de woning in Italië in de verkoop is gebracht. Dat verweerder namens zijn cliënten heeft betwist dat klaagster na het vonnis van 26 februari 2014 een makelaar heeft ingeschakeld valt hem gelet op het voorgaande niet tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel c) is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.11    Dat het gerechtshof Den Haag verweerder dringend zou hebben geadviseerd het hoger beroep in te trekken heeft verweerder betwist en blijkt ook niet uit het klachtdossier. Overigens valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien waarom het tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn als verweerder een dringend advies van het gerechtshof om het hoger beroep in te trekken niet zou hebben opgevolgd. Ook klachtonderdeel f) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

4.12    Dit klachtonderdeel ziet op hetgeen verweerder op de zitting bij het gerechtshof Den Haag op 25 september 2016 over klaagster heeft gezegd (zie hiervoor, 1.10, voor de pleitnota van verweerder). Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd stond het hem vrij om in het belang van zijn cliënten, die immers wilden dat klaagster zou worden ontslagen als executeur, nader toe te lichten waarom klaagster als executeur zou moeten worden ontslagen. Met de wijze waarop hij dat heeft gedaan heeft hij de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet overschreden. Meer in het bijzonder is niet gebleken dat hetgeen verweerder heeft aangevoerd onjuist was en hij dat ook wist of had kunnen weten. Voorts is geen sprake geweest van onnodig grievende uitlatingen. Klachtonderdeel g) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

4.13    In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij valselijk heeft geponeerd dat klaagster niet heeft gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een makelaar aan te wijzen. Volgens verweerder bevat deze klacht een onjuiste aanname van hetgeen hij heeft gesteld in de procedure; hij heeft gesteld dat klaagster niet bereid was om met zijn cliënten gezamenlijk een taxatie uit te voeren. Verweerder heeft niet gesteld dat klaagster niet zou hebben gereageerd op het verzoek van de rechtbank een makelaar aan te wijzen.

4.14    De voorzitter overweegt als volgt. Klagers hebben hun klacht, tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder, niet onderbouwd. Reeds gelet hierop is ook klachtonderdeel h) kennelijk ongegrond. De voorzitter overweegt hierbij ten overvloede nog dat voor zover klagers verweerder met dit klachtonderdeel hetzelfde verwijt maken als in klachtonderdeel c), daarvoor hetzelfde geldt als de voorzitter ten aanzien van dat klachtonderdeel heeft overwogen.

Ad klachtonderdelen i) en j)

4.15    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijk behandeling en zien op hetgeen verweerder in de memorie na deskundigenbericht van 25 oktober 2016 (zie 1.12) heeft aangevoerd. Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd en zoals hiervoor ook al is overwogen, stond het hem vrij om dit in het belang van zijn cliënten, die vonden dat de kosten van de door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aangewezen deskundigen door klagers moesten worden betaald, aan te voeren. Met de wijze waarop verweerder dat heeft gedaan heeft hij de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet overschreden. Dat hetgeen verweerder in zijn memorie heeft geschreven niet juist is en verweerder dat wist of redelijkerwijs had kunnen weten, is niet gebleken. Klachtonderdelen i) en j) zijn daarom eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel k)

4.16    De voorzitter begrijpt klachtonderdeel k) aldus dat klagers verweerder verwijten dat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bepaald dat partijen ieder de helft van de kosten van de deskundigen dienen te voldoend omdat verweerder valselijk zou hebben meegedeeld dat klagers verzuimd hebben te vermelden dat klaagster als executeur niet bereid was de door de kantonrechter voorgestelde taxatie met de erfgenamen uit te voeren en verweerder het hof geïnformeerd heeft over het ontslag van de executeur omdat zij in ruime mate tekort is geschoten in de op haar rustende taken c.q. verplichtingen.

4.17    Verweerder betwist dat op de door klagers genoemde gronden het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de toerekening van de kosten van de deskundigen bij helfte zou hebben uitgesproken, dat blijkt simpelweg niet uit het arrest.

4.18    De voorzitter overweegt als volgt. Klagers hebben hun klacht, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet onderbouwd. Verweerder heeft bovendien terecht aangevoerd dat het hem, in het belang van zijn cliënten, vrij stond toe te lichten waarom de kosten van de deskundigen volgens hen voor rekening van klagers dienden te komen. Met de wijze waarop verweerder dat heeft gedaan heeft hij de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet overschreden. Klachtonderdeel k) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel l)

4.19    Dat verweerder zich als stroman/doorgeefluik van zijn cliënten heeft laten gebruiken hebben klagers niet althans onvoldoende onderbouwd en blijkt ook niet uit het klachtdossier. Klachtonderdeel l) is eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klagers, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk in klachtonderdelen b), d) en e);

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, voor het overige kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 3 juni 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 3 juni 2019   

verzonden.