ECLI:NL:TADRAMS:2019:115 Raad van Discipline Amsterdam 19-235/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:115
Datum uitspraak: 27-05-2019
Datum publicatie: 31-05-2019
Zaaknummer(s): 19-235/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Klager is niet-ontvankelijk in zijn klacht vanwege het verstrijken van de driejaarstermijn.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  27 mei 2019

in de zaak 19-235/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:  

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 11 april 2019 met kenmerk 2018-733076, door de raad ontvangen op 12 april 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft een geldlening afgesloten bij Vola Geldleningen B.V. (hierna: Vola). Vola heeft in 2004 een procedure tegen klager aanhangig gemaakt bij de rechtbank Leeuwarden vanwege een betaalachterstand van ruim € 30.000. Klager heeft in die procedure Postkrediet Veenendaal B.V. (hierna: Postkrediet) en Defam Financieringen B.V. (hierna: Defam) in vrijwaring opgeroepen.

1.2    DSB Bank N.V. (hierna: DSB) heeft op enig moment de portefeuille van Vola, met daarin de vordering op klager, overgenomen en Postkrediet is met DSB gefuseerd. De hiervoor genoemde procedures (hoofdzaak en vrijwaring) zijn op de parkeerrol terecht gekomen en in oktober 2008 ambtshalve doorgehaald.

1.3    Na het faillissement van DSB in 2009 hebben de curatoren van DSB het kantoor van verweerder in 2012 verzocht te assisteren bij het verkrijgen van terugbetaling van de debiteuren van DSB, waaronder klager. De betalingsachterstand van klager was in 2013 opgelopen tot een bedrag van ruim € 77.000.

1.4    Op 30 januari 2013 heeft een (toenmalige) kantoorgenote van verweerder een brief aan de advocaat van klager gestuurd met het verzoek een zogenoemd IKL-formulier (voor inkomensgegevens van klager) in te vullen, zodat de curatoren een schikkingsvoorstel konden doen, rekening houdend met de financiële positie van klager. Op deze brief is door (de advocaat van) klager niet gereageerd. Wel heeft er overleg plaatsgevonden tussen klager en medewerkers van DSB om te bezien of een betalingsregeling zou kunnen worden getroffen. Die gesprekken hebben niet tot een minnelijke regeling geleid.

1.5    Bij brief van 2 januari 2015 heeft verweerder namens de curatoren van DBS klager een voorstel tot afwikkeling gedaan, inhoudende dat klager een bedrag van € 29.569,23 zou voldoen. Verweerder heeft klager daarbij meegedeeld dat de in oktober 2008 doorgehaalde civiele procedure zal worden hervat als klager niet met het voorstel zou instemmen. Bij brief van 8 juni 2015 heeft verweerder het op 2 januari 2015 gedane voorstel herhaald.

1.6    Vanaf medio juni 2015 heeft (het kantoor van) verweerder geen werkzaamheden meer verricht in het dossier van klager.

1.7    Bij brief van 22 november 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, kort en zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en misbruik van recht.

2.2    Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Verweerder heeft klager afgeperst door hem te dwingen een verjaarde vordering alsnog te betalen en daarbij te dreigen de reeds gestaakte procedure weer te hervatten en de vordering te verhogen met rente. Volgens klager was de betreffende vordering al op 22 oktober 2008 verjaard (vijf jaar nadat deze opeisbaar werd) en kon de procedure vanaf dat moment dus niet meer worden hervat. Klager verwijt verweerder dat de incasso’s desondanks pas op 29 augustus 2016 zijn gestaakt en de vordering pas toen is kwijtgescholden. Verweerder is volgens klager een kansloze incasso van een verjaarde vordering tegen hem gestart en heeft deze onnodig jarenlang gerekt, waardoor voor klager onnodig proceskosten zijn ontstaan en een negatieve BKR-registratie onnodig lang bleef staan.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert primair aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht vanwege tijdsverloop. Subsidiair meent verweerder dat de klacht ongegrond is.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.

4.2    De voorzitter overweegt als volgt. Klager verwijt verweerder in de kern dat hij klager heeft afgeperst door hem te dwingen een verjaarde vordering alsnog te betalen en daarbij te dreigen de reeds gestaakte civiele procedure te hervatten en de vordering te verhogen met rente. De brieven waarin verweerder klager namens de curatoren van DSB een betalingsvoorstel heeft gedaan dateren van 2 januari en 8 juni 2015. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij na medio 2015 geen werkzaamheden meer heeft verricht in het dossier van klager. Door pas op 22 november 2018 een klacht over verweerder in te dienen, heeft klager de in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet genoemde termijn overschreden. Van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht is niet gebleken. Klager is dan ook niet-ontvankelijk in zijn klacht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klager, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 27 mei 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 27 mei 2019 verzonden.