ECLI:NL:TADRAMS:2018:9 Raad van Discipline Amsterdam 17-718/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:9
Datum uitspraak: 22-01-2018
Datum publicatie: 29-01-2018
Zaaknummer(s): 17-718/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft klager voorgehouden dat hij niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp zonder dat deugdelijk te onderzoeken en zonder klager hierover voldoende voor te lichten en verweerder heeft klager derhalve op basis van een onjuiste voorstelling van zaken ertoe bewogen ermee akkoord te gaan dat verweerder hem op betalende basis zou bijstaan. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 22 januari 2018

in de zaak 17-718/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde de heer mr. F.J. ten Seldam

advocaat te Haarlem

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 21 mei 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 31 augustus 2017 met kenmerk 4017-0355, door de raad ontvangen op 1 september 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 januari 2018 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 9 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in een echtscheidingsprocedure. Op 21 oktober 2014 heeft een intakegesprek plaatsgevonden.

2.2 In het klachtdossier bevindt zich een (ongetekende) brief van verweerder aan klager van 21 oktober 2014. In die brief staat, voor zover hier relevant:

“Voor de goede orde bevestig ik u hierdoor onze kantoorbespreking van hedenmorgen. (…)

Bij brief van heden, waarvan u bijgaand een kopie gelieve aan te treffen, bericht ik de advocaat van uw echtgenote dat ik in het vervolg als uw advocaat optreed.

(…)

Met u besprak ik het systeem van gefinancierde rechtshulp en deelde ik u mede dat u mijns inziens niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp gezien uw inkomen zoals hiervoor omschreven. Ik besprak voorts met u dat indien u wel in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtshulp ik niet op die basis voor u zou optreden. Immers betreft de procedure ook de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarbij het bestaan van uw onderneming in het verleden ook onder de afwikkeling valt.

U gaf aan dat u dit begreep, zodat ik namens u geen aanvraag voor gefinancierde rechtshulp zal indienen. Ik besprak met u dat ik de kosten van mijn werkzaamheden bij u zal declareren tegen een tarief van % 185,-- per uur exclusief btw, verschotten en dossierkosten. (…)

In verband met reeds verrichte en nog te verrichten werkzaamheden zend ik u (…) bijgaand mijn voorschotdeclaratie (…)”

2.3 Bij brief van 6 november 2014 heeft verweerder klager gevraagd naar de financiële stukken waarover zij tijdens de bespreking op 21 oktober 2014 hadden gesproken en klager herinnerd aan de voorschotdeclaratie van 21 oktober 2014.

2.4 Klager heeft de voorschotdeclaratie van € 1.331,- op 27 november 2014 betaald. In totaal heeft klager een bedrag van € 14.574,43 aan verweerder betaald.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij ten onrechte heeft gezegd dat klager niet voor een toevoeging in aanmerking kwam.

3.2 Klager heeft aan zijn klacht het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens het intakegesprek heeft verweerder klager meegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor een toevoeging omdat hij een huis bezat met overwaarde. Verweerder heeft echter nooit een berekening gemaakt of klager daadwerkelijk niet in aanmerking zou komen voor een toevoeging. Verweerder heeft klager ook niet geïnformeerd over het zogenoemde peiljaar en heeft ook niet gekeken naar het inkomen van klager in het peiljaar. Klager is er bij toeval achter gekomen dat hij wel in aanmerking kwam voor een toevoeging. De opdrachtbevestiging van 21 oktober 2014 heeft klager nooit ontvangen, aldus klager.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert het volgende aan. Het is niet juist dat verweerder tegen klager heeft gezegd dat hij niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp omdat hij een eigen huis zou hebben met overwaarde. Tijdens het eerste gesprek heeft verweerder het systeem van gefinancierde rechtshulp aan klager uitgelegd en klager meegedeeld dat hij volgens verweerder niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp gelet op het inkomen dat hij op dat moment had. Verweerder heeft klager vervolgens meegedeeld dat indien hij wel in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtshulp, verweerder hem niet op die basis zou bijstaan en dat verweerder daarom geen toevoeging voor klager zou aanvragen. Klager heeft aangegeven dit volledig te begrijpen. Verweerder heeft een en ander bevestigd in zijn brief aan klager van 21 oktober 2014. Dat klager die brief niet heeft ontvangen is ongeloofwaardig, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt bij de beoordeling voorop dat een advocaat verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp (Gedragsregel 24 lid 1). Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen (Gedragsregel 24 lid 2). De in deze gedragsregel vastgelegde zorgplicht van de advocaat jegens de cliënt brengt met zich dat een advocaat (in beginsel) de verplichting heeft om zijn cliënt erop te wijzen dat hij mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid dienen te betrachten en ook met zorgvuldigheid dienen te onderzoeken of de cliënt voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking komt zodat de cliënt goed geïnformeerd een beslissing kan nemen.

5.2 De raad overweegt als volgt. Uit de brief van verweerder van 21 oktober 2014, waarvan in het midden kan blijven of klager die heeft ontvangen, volgt dat verweerder met klager heeft besproken dat klager volgens verweerder niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp gezien zijn door verweerder geschatte inkomen (op dat moment). Voor de vraag of klager in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp dient echter gekeken te worden naar het belastbare inkomen van klager in het peiljaar (in casu 2012). Nergens blijkt uit dat verweerder dit met klager heeft besproken noch dat hij naar het inkomen van klager in het peiljaar onderzoek heeft gedaan. Verder staat in de brief van 21 oktober 2014 dat indien klager wel in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtshulp, verweerder niet op die basis voor klager zou optreden, nu de procedure ook de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden betrof, waarbij het bestaan van de onderneming van klager in het verleden ook onder de afwikkeling viel. Dit kan de raad niet plaatsen. Het is weliswaar zo dat de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging achteraf kan intrekken op grond van het behaalde resultaat, maar dat staat aan het aanvragen van een toevoeging niet in de weg, waarbij geldt dat de advocaat de cliënt hierover afdoende informeert. Dat verweerder dit met klager heeft besproken is evenmin gebleken. Verweerder heeft klager aldus voorgehouden dat hij niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp zonder dat deugdelijk te onderzoeken en zonder klager hierover voldoende voor te lichten en verweerder heeft klager derhalve op basis van een onjuiste voorstelling van zaken ertoe bewogen ermee akkoord te gaan dat verweerder hem op betalende basis zou bijstaan. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging enerzijds en het geringe tuchtrechtelijke verleden van verweerder anderzijds acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van EUR 25 aan klager, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. S. van Andel en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 januari 2018 verzonden.