ECLI:NL:TADRAMS:2018:81 Raad van Discipline Amsterdam 18-189/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:81
Datum uitspraak: 20-04-2018
Datum publicatie: 26-04-2018
Zaaknummer(s): 18-189/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk. Verweerder heeft klager niet beschuldigd van valsheid in geschrifte.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 20 april 2018

in de zaak 18-189/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 8 maart 2018 met kenmerk 4017-0575, door de raad ontvangen op 9 maart 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft een geschil met zijn ex-echtgenote over de verdeling van de pensioenrechten. De ex-echtgenote werd bijgestaan door mr. W. Zij wordt thans bijgestaan door verweerder.

1.2 Klager heeft een kort geding aanhangig gemaakt tegen de ex-echtgenote en gevorderd haar te veroordelen af te zien van het nabestaandenpensioen dan wel te bevestigen dat zij hiervan afziet jegens het ABP. De zitting heeft op 14 juni 2017 plaatsgevonden. In de pleitaantekeningen van verweerder staat, voor zover relevant:

[De ex-echtgenote] wenst nog te benadrukken dat de bij de dagvaarding overgelegde productie 4 [een afstandsverklaring bijzonder nabestaandenpensioen, vzt] pas veel later is gefabriceerd dan de datum van 21 juli 2012 doet suggereren. Ik verwijs hiervoor naar bijgaande brief van de toenmalige advocaat van [de ex-echtgenote] aan haar van 26 oktober 2016 (…). Voor zover [klager] met deze productie het bestaan van een overeenkomst wil aantonen, kan hij daarin om bovengenoemde reden niet slagen.”

1.3 In de door verweerder in zijn pleitaantekeningen genoemde brief van mr. W aan de ex-echtgenote van 26 oktober 2016 staat onder meer:

“Op de vraag of ik in mijn dossier (…) het thans overgelegde stuk van 21/7/2012 heb aangetroffen (of ooit eerder heb gezien), moet het antwoord nee luiden.”

1.4 Bij brief van 25 augustus 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager valselijk heeft beschuldigd van het plegen van valsheid in geschrifte;

b) een productie niet aan klager heeft verstrekt;

c) zonder toestemming van mr. W een brief van mr. W in de procedure heeft gebruikt.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij hem valselijk heeft beschuldigd van het plegen van valsheid in geschrifte.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Anders dan klager stelt, heeft verweerder klager niet beschuldigd van valsheid in geschrifte. Verweerder heeft in zijn pleitaantekeningen uitdrukkelijk namens zijn cliënte benadrukt dat productie 4 pas veel later is gefabriceerd dan de datum van 21 juli 2012 doet suggereren. Verweerder heeft niet gesteld dat hij (zelf) vindt dat klager productie 4 achteraf heeft gefabriceerd. Verweerder heeft een en ander aangevoerd in het belang van zijn cliënte, die betwist dat zij met klager is overeengekomen af te zien van elkaars pensioenrechten en betwist dat zij de betreffende productie eerder heeft gezien. De uitlating was dan ook functioneel voor de zaak die verweerder bepleitte en daarom niet onnodig grievend. Dat de uitlating onjuist was en verweerder dat wist of redelijkerwijs had kunnen weten, is niet komen vast te staan. Verweerder heeft de aan hem toekomende vrijheid dan ook niet overschreden.

4.4 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.5 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijk behandeling en zien op de brief van mr. W aan de ex-echtgenote van klager van 26 oktober 2016.

4.6 Klager klaagt er allereerst over dat verweerder de brief niet aan klager heeft verstrekt. Verweerder heeft dit betwist, met verwijzing naar een faxbericht aan de rechtbank van 14 juni 2017 waarbij hij de betreffende brief van mr. W aan de rechtbank heeft gestuurd, met een kopie aan de advocaat van klager. Hiertegenover heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Bovendien is het een advocaat in beginsel niet toegestaan om de wederpartij van zijn cliënt rechtstreeks aan te schrijven als die wederpartij zelf een advocaat heeft. Gelet hierop is ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.

4.7 Klager verwijt verweerder verder dat hij de brief zonder toestemming van mr. W in de procedure heeft gebruikt. Klager heeft hierbij echter geen rechtstreeks belang als bedoeld in de Advocatenwet. Klager is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat verweerder een e-mail van mr. W heeft overgelegd waarin mr. W verweerder toestemming geeft de brief in het geding te brengen. Als klager wel ontvankelijk was geweest dan was het klachtonderdeel gelet hierop kennelijk ongegrond geweest.

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c).

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 20 april 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 april 2018 verzonden.