ECLI:NL:TADRAMS:2018:78 Raad van Discipline Amsterdam 18-178/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:78
Datum uitspraak: 13-04-2018
Datum publicatie: 23-04-2018
Zaaknummer(s): 18-178/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang en deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  13 april 2018

in de zaak 18-178/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 maart 2018 met kenmerk 4016-0210/90245, door de raad ontvangen op 2 maart 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager en verweerster zijn met elkaar gehuwd geweest. Op 2 juni 2008 zijn zij van echt gescheiden. Zij zijn verwikkeld geweest in een procedure over de boedelverdeling. De einduitspraak in de boedelverdeling dateert van 14 mei 2013.

1.2 Klager heeft eerder klachten over verweerster ingediend. De voorzitter van de raad heeft klager bij beslissing van 9 september 2010 (zaaknummer 10-307A) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn eerste klacht over verweerster. Bij beslissing van 21 maart 2011 heeft de raad het hiertegen door klager ingestelde verzet ongegrond verklaard. De raad heeft klager in een tweede klacht over verweerster niet-ontvankelijk verklaard bij beslissing van 19 december 2011 (zaaknummer 11-185A). Bij beslissing van 12 februari 2015 heeft de voorzitter van de raad klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn derde klacht over verweerster. Bij beslissing van 7 september 2015 heeft de raad het hiertegen door klager ingestelde verzet ongegrond verklaard.

1.3 Bij brief van 4 maart 2016 heeft klager bij de deken wederom een klacht ingediend over verweerster. Bij brief van 26 maart 2016 heeft klager zijn klacht aangevuld.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) alle regels van de Nederlandse Orde van Advocaten aan haar laars lapt;

b) zich schuldig heeft gemaakt aan dubieuze en schimmige praktijken;

c) zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling;

d) zich schuldig heeft gemaakt aan schijnbedrog;

e) zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting;

f) zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding;

g) zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing;

h) zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte;

i) gelden van cliënten op haar privé rekening heeft laten storten in plaats van op haar derdengeldrekening;

j) de accountant heeft misleid;

k) opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven;

l) het e-mailadres van het advocatenkantoor heeft gebruikt om privé zaken te regelen;

m) zich schuldig heeft gemaakt aan witwaspraktijken;

n) geen scheiding maakt tussen zakelijke en privé aangelegenheden;

o) zich afhankelijk heeft opgesteld;

p) zich schuldig heeft gemaakt aan het berekenen van woekerrente;

q) misbruik heeft gemaakt van de financiële positie van haar voormalige cliënt de heer B;

r) zich schuldig heeft gemaakt aan het verduisteren van gelden van cliënten, die op de Stichting Beheer Derdengelden stonden;

s) opzettelijk de zwarte leningen en de daarmee gepaarde rente niet in haar IB-aangiften heeft verwerkt;

t) zich schuldig maakt aan stelselmatige belastingontduiking;

u) door haar handelwijze het aanzien van de advocatuur ernstige schade toebrengt;

v) zich niet gedraagt zoals een advocaat betaamt.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert primair aan dat klager deels niet-ontvankelijk is vanwege tijdsverloop en deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang.

4 BEOORDELING

4.1 Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Het merendeel van de klachtonderdelen, zo niet alle, zijn, zo begrijpt de voorzitter, uiteindelijk terug te voeren op (een) lening(en) die verweerster in het verleden, in ieder geval voor 4 maart 2013, zou hebben verstrekt aan de heer B. Door hierover pas op 4 maart 2016 een klacht in te dienen, heeft klager de in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet genoemde termijn overschreden. Klager is dan ook niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen die betrekking hebben op de betreffende lening(en).

4.3 Voor zover de klachtonderdelen geen betrekking hebben op de lening(en) aan de heer B en/of wel binnen de termijn van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet zijn ingediend overweegt de voorzitter dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen over een advocaat niet aan een ieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.4 De voorzitter is van oordeel dat klager bij geen van de klachtonderdelen een rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet, althans dat daarvan niet is gebleken. Klager is voor het overige dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

4.5 De voorzitter overweegt ten overvloede nog dat als klager wel ontvankelijk zou zijn geweest in zijn klacht, de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond zou zijn verklaard. Klager heeft de verschillende klachtonderdelen immers niet, althans onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het is voorts niet aan de tuchtrechter om een oordeel te geven over de wijze waarop de boedelverdeling heeft plaatsgevonden en/of de wijze waarop verweerster aan haar verplichtingen tegenover de Belastingdienst voldoet.

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klager, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, en artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klager, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, en artikel 46j Advocatenwet, deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 13 april 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 april 2018 verzonden.