ECLI:NL:TADRAMS:2018:77 Raad van Discipline Amsterdam 18-177/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:77
Datum uitspraak: 13-04-2018
Datum publicatie: 23-04-2018
Zaaknummer(s): 18-177/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  13 april 2018

in de zaak 18-177/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 maart 2018 met kenmerk 4017-0341, door de raad ontvangen op 2 maart 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief met bijlagen van klaagster aan de raad van 16 maart 2018.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klaagster in 2016 bijgestaan in een aantal familierechtelijke kwesties, waaronder de uithuisplaatsing van de zoon van klaagster en de beëindiging van het geregistreerd partnerschap van klaagster.

1.2 Bij brief van 17 mei 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Zij heeft haar klacht vervolgens nog enkele malen aangevuld.

1.3 Verdere achtergronden en feiten in deze zaak komen, voor zover van belang, hierna bij punt 4 (Beoordeling) aan de orde.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) niet 100% achter klaagster heeft gestaan en/of zich niet 100% voor klaagster heeft ingezet;

b) heeft gelogen over (de verzending van) een brief die zij heeft opgesteld toen klaagster in de Rembrandthof was opgenomen en zij het bestaan van de brief niet heeft doorgegeven;

c) klaagsters hoop op een goede uitslag van zittingen heeft ontnomen en gepleit heeft voor het verlengen van de OTS omdat klaagster dan begeleid zou worden en zij klaagster ervan wilde overtuigen dat verlengen van de OTS beter zou zijn;

d) moeilijk bereikbaar was;

e) bij geen enkel gesprek met de voogd aanwezig was;

f) zonder toestemming van klaagster meerdere keren met de advocaat van de wederpartij heeft gesproken en dat pas heel laat aan klaagster heeft verteld;

g) ten onrechte heeft aangegeven dat klaagster een bijstandsuitkering zou genieten;

h) zich ten onrechte achter de advocaat van de wederpartij heeft geschaard toen klaagster die advocaat op haar verantwoordelijkheid aansprak. Verweerster heeft de advocaat van de wederpartij beschermd in plaats van enige empathie te tonen voor de situatie van klaagster;

i) zich onprofessioneel heeft gedragen door het contact te verbreken op het moment dat klaagster heeft gezegd dat het gedrag van verweerster volgens haar klachtwaardig was;

j) niet tegen kritiek op haar functioneren kan en bij een beetje tegenwind het bijltje er al bij neerlegt;

k) in haar motivatie onduidelijk en vaag was en niet het achterste van haar tong heeft laten zien;

l) heeft gelogen tegen de huidige advocaat van klaagster;

m) de medewerkster van Samen Veilig consequent met de term voogd heeft aangeduid terwijl dit niet juist is;

n) klaagster niet serieus heeft genomen;

o) tijdens een zitting heeft gezegd dat klaagster wantrouwend was en dat zij daar ook last van had;

p) klaagster tijdens een zitting heeft neergezet als instabiele vrouw die onnodig grievend en haatzaaiend is;

q) klaagster een algemeen gevoel heeft gegeven dat klaagster onbelangrijk is;

r) abusievelijk heeft doorgegeven dat de zitting van 12 september 2016 alleen ging over huis en financiën en niet over klaagsters zoon of de omgang van klaagster met haar zoon;

s) heeft gelogen over de hoeveelheid e-mails die zij van klaagster heeft ontvangen;

t) slecht op de hoogte is van de laatste ontwikkelingen omtrent jeugdzorg;

u) heeft aangegeven per toevoeging 10 uur aan werk betaald te krijgen terwijl andere advocaten wel 21 uur per zaak kregen;

v) klaagster heeft afgeraden in hoger beroep te gaan, waardoor haar positie nog meer verzwakte;

w) sussend naar klaagster toe was, waardoor de positie van klaagster nog meer verzwakte;

x) het niet erg leek te vinden dat klaagster door de stress onvruchtbaar bleef en door alles moeilijk een partner kan vinden en haar huis te koop moet zetten;

y) geen openingen zag om strafbare feiten gepleegd door jeugdzorg hard aan te pakken.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdelen a), n) en q)

4.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3 Klaagster verwijt verweerster dat zij niet 100% achter klaagster heeft gestaan en/of zich niet voor 100% voor klaagster heeft ingezet. Daarnaast verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster niet serieus heeft genomen en dat zij klaagster een algemeen gevoel heeft gegeven dat klaagster onbelangrijk is.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Het is duidelijk dat klaagster het moeilijk heeft met de uithuisplaatsing van haar zoon en dat zij teleurgesteld is in verweerster. Niet is echter gebleken dat verweerster niet 100% achter klaagster heeft gestaan en/of zich niet voor 100% voor klaagster heeft ingezet. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat er in de relatie tussen advocaat en cliënt in beginsel sprake dient te zijn van een professionele distantie en dat zij door het houden van enige afstand tot klaagster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Evenmin is gebleken dat verweerster klaagster niet serieus heeft genomen en/of klaagster onbelangrijk vond. Klachtonderdelen a), n) en q) zijn daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij heeft gelogen over (de verzending van) een brief die zij heeft opgesteld toen klaagster in de Rembrandthof was opgenomen en dat zij het bestaan van de brief niet heeft doorgegeven.

4.6 Verweerster heeft toegelicht dat er een fatale termijn voor indiening van het verweerschrift verliep kort nadat klaagster in het kader van de BOPZ werd opgenomen in de Rembrandthof. Verweerster heeft klaagster niet direct kunnen bereiken en verweerster was er niet direct van op de hoogte dat klaagster in een instelling verbleef. In overleg met een kantoorgenoot en omdat de standpunten ten aanzien van het verweer reeds waren besproken met klaagster heeft verweerster het verweerschrift ingediend, zodat de termijn niet zou verlopen. Nadat klaagster ontslagen was uit de Rembrandthof is er na overleg met haar nog een aanvullend verweer ingediend met aanvullende verzoeken ten aanzien van de verdeling. Al deze onderdelen zijn door de rechter meegenomen. Voorafgaand aan de zitting van 12 september 2016 is alles nogmaals doorgenomen met klaagster, aldus verweerster.

4.7 De voorzitter is gelet op het verweer van verweerster dat klaagster niet althans onvoldoende heeft betwist van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het verweerschrift in te dienen. Verweerster heeft dit gedaan in het belang van klaagster en er is bovendien in overleg met klaagster nog een aanvullend verweerschrift ingediend. Klaagster is door het handelen van verweerster dan ook niet in haar belangen geschaad. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.8 Klaagster verwijt verweerster voorts dat zij klaagsters hoop op een goede uitslag van zittingen heeft ontnomen en gepleit heeft voor het verlengen van de OTS.

4.9 Verweerster heeft aangevoerd dat haar inschatting was dat zij niet direct de spoeduithuisplaatsing en OTS ongedaan zou kunnen maken. Daarvoor waren de rapporten van onder meer de Raad voor de Kinderbescherming te zorgelijk. Het is niet professioneel om in een dergelijke situatie aan een cliënt te vertellen dat het allemaal wel goed zal komen. Voorts is met klaagster besproken dat er geen verweer zou worden gevoerd tegen de verlenging van de OTS. Verweerster heeft het concept van het verweerschrift aan klaagster toegestuurd en klaagster heeft in reactie daarop ook geen opmerkingen gemaakt bij de tekst over het verlengen van de OTS, aldus nog steeds verweerster.

4.10 De voorzitter is van oordeel dat, gelet op het verweer van verweerster dat klaagster niet althans onvoldoende heeft betwist, verweerster terzake geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De voorzitter overweegt hierbij nog dat het tot de taak van de advocaat behoort om de verwachtingen van een cliënt te managen en dat is wat verweerster heeft gedaan. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.11 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij moeilijk bereikbaar was. Klaagster heeft dit echter, tegenover de betwisting daarvan door verweerster, niet onderbouwd, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdeel e)

4.12 Klaagster verwijt verweerster verder dat zij bij geen enkel gesprek met de voogd aanwezig was. Verweerster heeft echter terecht aangevoerd dat het aanwezig zijn bij gesprekken met de voogd geen standaard onderdeel is van het takenpakket van een advocaat. Bovendien is niet gebleken dat klaagster een concreet verzoek aan verweerster heeft gedaan om bij een gesprek met de voogd aanwezig te zijn. Klachtonderdeel e) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.13 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij zonder toestemming van klaagster met de advocaat van de wederpartij heeft gesproken en dat pas veel later aan klaagster heeft verteld.

4.14 Verweerster heeft aangevoerd dat het contact met de advocaat van de wederpartij beperkt is geweest tot het uitwisselen van kopieën van de processtukken en een telefonisch overleg over toestemming tot uitstel in verband met de eerder genoemde opname van klaagster in het kader van de BOPZ.

4.15 De voorzitter overweegt dat klaagster haar klacht tegenover het verweer van verweerster niet heeft onderbouwd. Klachtonderdeel f) is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

4.16 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij tijdens de zitting heeft aangegeven dat klaagster een bijstandsuitkering zou genieten. Verweerster heeft echter onbetwist aangevoerd dat klaagster een uitkering ontving in het kader van het besluit bijstandsuitkering voor zelfstandigen en dat daarover is gesproken. Klachtonderdeel g) is gelet hierop kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

4.17 Het volgende verwijt dat klaagster verweerster maakt is dat zij zich ten onrechte achter de advocaat van de wederpartij heeft geschaard toen klaagster die advocaat op haar verantwoordelijkheid aansprak. Verweerster heeft de advocaat van de wederpartij beschermd in plaats van enige empathie aan klaagster te tonen voor haar situatie, aldus klaagster.

4.18 Verweerster heeft aangevoerd dat klaagster de advocaat van de wederpartij na de zitting op 12 september 2016 op agressieve wijze heeft aangesproken en dat verweerster klaagster daarom heeft weggeleid van die advocaat.

4.19 De voorzitter overweegt dat klaagster haar klacht tegenover het verweer van verweerster niet feitelijk heeft onderbouwd. Ook klachtonderdeel h) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen i) en j)

4.20 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op het verbreken van het contact met klaagster door verweerster.

4.21 Verweerster heeft, onder verwijzing naar een aantal e-mails, aangevoerd dat zij herhaaldelijk aan klaagster heeft aangegeven dat klaagsters gedrag jegens verweerster voor verweerster niet acceptabel was en niet past bij de wijze waarop verweerster haar werkzaamheden wenst uit te voeren. Verweerster heeft dus niet plotseling het contact verbroken, aldus verweerster.

4.22 De voorzitter overweegt als volgt. Het staat een advocaat vrij om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Dat verweerster niet aan deze eisen zou hebben voldaan, heeft klaagster onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdelen i) en j) zijn daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen k) en l)

4.23 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerster dat zij in haar motivatie vaag en onduidelijk was, dat zij niet het achterste van haar tong heeft laten zien en dat zij heeft gelogen tegen klaagsters huidige advocaat. Klaagster heeft dit echter niet feitelijk onderbouwd, zodat klachtonderdelen k) en l) reeds gelet hierop kennelijk ongegrond zijn.

Ad klachtonderdeel m)

4.24 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij de medewerkster van Samen Veilig consequent met de term voogd heeft aangeduid, terwijl dat niet juist is. Verweerster heeft erkend dat zij de term voogd heeft gebruikt in plaats van medewerker SaVe. Het enkele feit dat verweerster de medewerkster SaVe voogd heeft genoemd in plaats van medewerkster SaVe is echter onvoldoende om verweerster daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De voorzitter neemt hierbij tevens in aanmerking dat de medewerker SaVe in het verleden voogd heette. Klachtonderdeel m) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen o) en p)

4.25 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.26 Klaagster verwijt verweerster dat zij tijdens een zitting heeft gezegd dat klaagster wantrouwend is en dat verweerster daar ook last van had. Daarnaast verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster tijdens een zitting heeft neergezet als instabiele vrouw die onnodig grievend en haatzaaiend is.

4.27 Verweerster heeft aangevoerd dat zij namens klaagster erg veel heeft bepleit tijdens de zitting(en) en het feit dat de instanties niet gezorgd hebben voor vertrouwen bij klaagster door haar kind bij haar weg te halen – of iets van die strekking – is daar onderdeel van. Verweerster heeft voorts aangevoerd dat klaagster tijdens een zitting een fles melk mee naar binnen wilde nemen. De kinderrechter heeft daar bij hoge uitzondering toestemming voor gegeven. Nadat klaagster aan de kinderrechter had laten zien wat zij wilde met de melk, heeft verweerster de fles melk aan de kant gezet, aldus steeds verweerster.

4.28 De voorzitter overweegt dat klaagster haar klacht tegenover het verweer van verweerster niet heeft onderbouwd. Klachtonderdelen o) en p) zijn daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel r)

4.29 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij abusievelijk heeft doorgegeven dat de zitting op 12 september 2016 alleen ging over het huis en financiën en niet over de zoon van klaagster of de omgang van klaagster met haar zoon.

4.30 Verweerster heeft aangevoerd dat zij dit niet abusievelijk aan klaagster heeft doorgegeven; zij heeft herhaaldelijk aan klaagster proberen uit te leggen dat er een verschil is in de uithuisplaatsingsprocedure en de procedure van het geregistreerd partnerschap.

4.31 De voorzitter overweegt dat klaagster haar klacht tegenover het verweer van verweerster niet heeft onderbouwd. Klachtonderdeel r) is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel s)

4.32 Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij heeft gelogen over de hoeveelheid e-mails die zij van klaagster heeft ontvangen.

4.33 Verweerster heeft aangevoerd dat zij een uitspraak heeft gedaan over het aantal e-mails en Whatsapp-berichten die zij van klaagster heeft ontvangen. Zij heeft deze nooit met de hand geteld. Het verzoek van verweerster was om de berichten te beperken tot de berichten die relevant waren voor de procedure. Dat was de strekking van haar boodschap. Verweerster heeft niet de intentie gehad om het exacte aantal e-mails aan klaagster te berichten, aldus verweerster.

4.34 De voorzitter is van oordeel dat, gelet op de door verweerster gegeven uitleg, verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet het exacte aantal van de door haar van klaagster ontvangen e-mails en Whatsapp-berichten te noemen. Ook klachtonderdeel s) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel t)

4.35 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij slecht op de hoogte is van de laatste ontwikkelingen omtrent jeugdzorg. Klaagster heeft dit echter niet feitelijk onderbouwd, zodat klachtonderdeel t) reeds gelet hierop kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdeel u)

4.36 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij heeft aangegeven per toevoeging 10 uur aan werk betaald te krijgen terwijl andere advocaten wel 21 uur per zaak kregen.

4.37 Verweerster heeft aangevoerd dat klaagster haar heeft verzocht haar te berichten hoeveel uur zij vergoed zou krijgen van de Raad voor Rechtsbijstand. Daarop heeft verweerster antwoord gegeven. Verweerster heeft niet aangegeven dat zij minder tijd aan de zaak van klaagster zou besteden omdat zij 10 punten voor de zaak kreeg. Verweerster heeft vrij vroeg in de zaak geconstateerd dat deze tijdsintensief zou zijn en de geringe vergoeding daarvoor voor lief genomen. In algemene zin heeft verweerster wel aan klaagster uitgelegd dat zij niet oneindig veel tijd aan haar zaak kon besteden, aldus verweerster.

4.38 De voorzitter overweegt dat klaagster haar klacht tegenover het verweer van verweerster niet heeft onderbouwd. Reeds gelet hierop is klachtonderdeel u) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel v)

4.39 Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij klaagster heeft afgeraden in hoger beroep te gaan, waardoor haar positie nog meer verzwakte.

4.40 Verweerster heeft aangevoerd dat ten aanzien van de verlenging van de uithuisplaatsing van juni 2016 haar inschatting was en is dat een hoger beroep weinig kans van slagen zou hebben. Daar kwam bij dat klaagster zelf had aangegeven dat zij vanwege alle procedures zwaar overbelast was, aldus verweerster.

4.41 De voorzitter overweegt als volgt. Niet is gebleken dat het advies van verweerster om niet in hoger beroep te gaan kennelijk onjuist was. Klaagster heeft dit verder ook niet onderbouwd. Bovendien stond het klaagster vrij om een andere advocaat te benaderen met de vraag om namens haar hoger beroep in te stellen. Klachtonderdeel v) is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen w) en x)

4.42 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.43 Klaagster verwijt verweerster dat haar houding naar klaagster toe sussend was, hetgeen verlammend en verwarrend werkte bij klaagster, en dat zij het niet erg leek te vinden dat klaagster door de stress onvruchtbaar bleef en door alles moeilijk een partner kon vinden en haar huis te koop moest zetten.

4.44 De voorzitter overweegt dat klaagster deze klachtonderdelen niet feitelijk heeft onderbouwd. Klachtonderdelen w) en x) zijn reeds daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel y)

4.45 Klaagster verwijt verweerster tot slot dat zij geen openingen zag om strafbare feiten gepleegd door jeugdzorg hard aan te pakken.

4.46 Verweerster heeft aangevoerd dat zij geen strafbare feiten zag en ziet in het handelen van jeugdzorg. Het is evident dat de uithuisplaatsing van een kind grote gevolgen met zich brengt voor de ouder. Jeugdzorg opereert echter binnen een wettelijk kader dat is getoetst door de kinderrechter. Overigens is het aan het Openbaar Ministerie om strafbare feiten aan te pakken en staat het klaagster vrij om aangifte te doen. Verweerster heeft hierover echter nooit gesproken met klaagster en klaagster heeft verweerster hier ook nooit naar gevraagd, aldus verweerster.

4.47 De voorzitter overweegt dat klaagster haar klacht tegenover het verweer van verweerster niet heeft onderbouwd. Ook klachtonderdeel y) is daarom kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.48 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 13 april 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 april 2018 verzonden.