ECLI:NL:TADRAMS:2018:72 Raad van Discipline Amsterdam 18-010/A/A/D

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:72
Datum uitspraak: 23-03-2018
Datum publicatie: 23-04-2018
Zaaknummer(s): 18-010/A/A/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Gegrond dekenbezwaar. Verweerder is nalatig gebleven bij het naleven van zijn verplichtingen jegens de deken door geen gehoor te geven aan herhaalde verzoeken om informatie en door de aanwijzing van de deken om een Wwft-cursus te volgen niet op te volgen. Daarnaast heeft verweerder het onderzoek door de Unit FTA gefrustreerd. Voorwaardelijke schorsing van vier weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 maart 2018

in de zaak 18-010/A/A/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

de heer mr. P.N. van Regteren Altena in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

deken

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 4 januari 2018 met kenmerk 4017-0561, door de raad ontvangen op 8 januari 2018, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar is gelijktijdig behandeld met een door de deken ten aanzien van verweerder ingediend verzoek als bedoeld in artikel 60b Advocatenwet (zaaknummer 18-009/A/A) ter zitting van de raad van 9 februari 2018 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mevrouw Y.H. Heslinga, stafmedewerker, en verweerder. Van de behandeling, die heeft plaatsgevonden achter gesloten deuren, is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 15 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft zich op 12 mei 2016 als advocaat ingeschreven in het arrondissement Amsterdam. Daarvoor was hij advocaat in het arrondissement Noord-Holland en vormde hij een maatschap met mr. J. Verweerder en mr. J zijn thans in een geschil verwikkeld over de financiële afwikkeling van de samenwerking.

2.2 Op 25 oktober 2016 heeft de deken een bezoek gebracht aan het kantoor van verweerder. Hiervan is een verslag gemaakt, dat de deken op 8 november 2016 aan verweerder heeft gestuurd met het verzoek om de deken binnen drie weken te informeren over de wijze waarop opvolging is gegeven aan de in het verslag genoemde afspraken/aanwijzingen. In het verslag staat, voor zover relevant:

“IV. Afspraken:

• Nagegaan wordt wat de post handelsdebiteuren inhoudt, welk bedrag aan dubieuze debiteuren nog openstaat en welk bedrag inmiddels is voldaan;

• Het betalingsbewijs van de premie van de lopende beroepsaansprakelijkheidsverzekering zal worden nagezonden;

• [Verweerder] wordt verzocht om de declaraties/facturen over te leggen en de verklaring van de cliënt dat verrekening van een bedrag van € 21.000 met diens goedkeuring heeft plaatsgevonden;

• Met betrekking tot een op 28 maart 2018 overgemaakt bedrag van € 10.000,00 door [mr. J] zal [verweerder] een e-mail betreffende deze overmaking aan het Bureau van de orde nasturen;

• De financiële unit van de Nederlandse orde van advocaten zal worden ingeschakeld om een aanvullende rapportage te doen betrekking hebbend op de derdengelden en de splitsing van de maatschap, met het verzoek het proces over de beëindiging te bewaken;

• [Verweerder] dient de Opgave Nieuw Kantoor aan het bureau van de orde te sturen;

• [Verweerder] dient een kantoorspecifiek gemaakt kantoorhandboek aan het Bureau van de orde toe te sturen.

V. Aanwijzingen:

• [Verweerder] dient een Wwft [Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, rvd]-cursus te volgen;

• Op korte termijn zorgdragen voor een kopie van de harde schijf en deze regelmatig updaten;

• Het volgen van een intervisiecursus;”

2.3 Bij brief van 28 november 2016 heeft verweerder de deken onder meer geschreven:

“De post handelsdebiteuren is fors ingelopen. Aan dubieuze debiteuren is er inmiddels circa € 35.000,-.

Bijgaand betalingsbewijs van de premie beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

Bijgaand de declaratie en de correspondentie met cliënt, welke inmiddels het restantbedrag heeft voldaan.

Bijgaand de mails aan de advocaat van [mr. J] inzake de derdengelden.

De Opgave Nieuw Kantoor is gedaan.

Bijgaand het kantoorspecifiek Handboek.

Er is nog geen Wwft-cursus geweest.

Er is overleg met de automatiseerder over kopie van de harde schijf en dat zal zsm worden opgevolgd.

Een intervisiecursus staat voor 2017 op het programma zodra die zich aandient.”

2.4 Bij brief van 7 december 2016 heeft de deken verweerder onder meer geschreven:

“U schrijft dat u het betalingsbewijs van de premie beroepsaansprakelijkheidsverzekering bijvoegt. Ik trof echter alleen een polis aan (…) Graag ontvang ik nog een kopie van het bewijs van betaling.

Ik begrijp verder uit uw brief dat het openstaande bedrag aan handelsdebiteuren ten bedrage van € 150.000,00 verminderd is tot € 35.000,00. Verder verneem ik graag of er inmiddels inzicht op is wanneer de gecombineerde jaarrekening 2014/2015 gereed zal zijn. (…)

Met betrekking tot de derdengelden zal de Financiële Unit van de NOvA gevraagd worden om nader onderzoek te doen.

(…)

Wij hebben tijdens het kantoorbezoek gesproken over een bedrag van € 10.000,00 dat [mr J] op 28 maart 2016 naar haar eigen rekening heeft overgemaakt van de derdenrekening. U zegde toe een mailtje betrekking hebbend op deze overmaking aan het Bureau van de orde te sturen. Ik trof dit mailtje bij de door u toegezonden stukken echter niet aan. Graag ontvang ik dat mailtje alsnog.

U schrijft verder dat het kantoorhandboek is bijgevoegd. Ik trof dit echter bij de stukken niet aan.

Ik wacht uw nadere reactie binnen twee weken na heden af.”

2.5 Op 23 december 2016 heeft de deken verweerder een rappel gestuurd.

2.6 Op 1 februari 2017 heeft verweerder de deken bericht dat de afspraken en aanwijzingen zijn uitgevoerd met uitzondering van de Wwft-cursus en intervisiecursus.

2.7 Bij brief van 6 februari 2017 heeft de deken verweerder meegedeeld dat de opgave nieuw kantoor en het kantoorspecifiek kantoorhandboek nog niet zijn ontvangen.

2.8 Bij brief van 9 maart 2017 heeft de deken verweerder onder meer geschreven:

“Inmiddels heeft [de heer B] van de unit FTA mij gerapporteerd. (…)

Zoals uit de rapportage blijkt heeft [de heer B] een aantal tekortkomingen geconstateerd die binnen afzienbare tijd moeten worden opgelost. Op zich kan ik mij voorstellen dat de ontvlechting van uw voormalige samenwerking met [mr. J] vertraging veroorzaakt maar ook wanneer ik dat in aanmerking neem meen ik dat de problemen al hadden moeten zijn opgelost. (…)

In het slot van de rapportage heeft [de heer B] voorgesteld om de ontwikkelingen te volgen en in juli 2017 een vervolgonderzoek uit te voeren. Ik volg deze aanbeveling. [De heer B] zal over dat vervolgonderzoek rechtstreeks contact met u opnemen. Ik ga ervan uit dat u zich door die termijn zult laten leiden zodat de uitkomst van het vervolgonderzoek zal zijn dat problemen in ieder geval dan al achter u liggen.”

2.9 Bij brief van 29 maart 2017 heeft de deken verweerder meegedeeld dat de opgave nieuw kantoor nog niet volledig is ingevuld en hem verzocht dat binnen twee weken alsnog te doen. Tevens heeft de deken verweerder gevraagd naar het kantoorhandboek en een bevestiging dat hij een Wwft-cursus heeft gevolgd.

2.10 Op 10 mei 2017 heeft de deken verweerder een rappel gestuurd en verweerder meegedeeld dat hij overweegt een dekenbezwaar over verweerder in te dienen.

2.11 Bij brief van 25 juli 2017 heeft de deken verweerder nogmaals bericht dat de opgave nieuw kantoor nog steeds niet volledig door verweerder is ingediend alsmede dat verweerder zich nog niet heeft opgegeven voor een Wwft-cursus. Voorts heeft de deken verweerder gevraagd om de jaarrekeningen 2015 en 2016 binnen een week aan de deken te doen toekomen.

2.12 Op 14 augustus 2017 heeft de deken verweerder een rappel gestuurd en verweerder meegedeeld dat hij een schorsingsverzoek ex artikel 60b Advocatenwet overweegt in te dienen.

2.13 Bij brief van 7 december 2017 heeft de deken verweerder onder meer geschreven:

“Voor zover ik kan nagaan heb ik nog geen reactie van u ontvangen op mijn brieven van 25 juli en 14 augustus 2017 en heb ik nog niet de jaarrekeningen van 2015 en 2016 ontvangen.

Het toesturen van deze stukken aan [de heer B] van de Financiële Unit van de Orde ontslaat u niet van uw verplichting om aan mijn verzoek te voldoen om deze stukken ook aan mij te zenden.

Verder ontvang ik graag nadere informatie over de voortgang van de procedure tegen [mr. J]. Ik verneem graag binnen 1 week na heden van u.

Van [de heer B] vernam ik dat het onderzoek dat hij op mijn verzoek doet, niet voortvarend verloopt omdat u meerdere afspraken af heeft gebeld. Ik nodig u hierbij dan ook uit voor een gesprek op mijn bureau om de voortgang te bespreken.”

2.14 Bij brief van 19 december 2017 heeft de deken verweerder meegedeeld dat hij niet tijdig heeft gereageerd op de brief van 7 december 2017 en ook niet op het bericht dat de secretaresse van de deken op het antwoordapparaat van verweerder heeft ingesproken om contact op te nemen voor het maken van een afspraak. De deken heeft verweerder meegedeeld dat hij een dekenbezwaar zal indienen en verweerder in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

2.15 Bij brief van 2 januari 2018 heeft verweerder de deken onder meer geschreven:

“Ik heb de brief d.d. 7 december jl. niet ontvangen. Kennelijk is het met de post niet goed gegaan. U kunt mij ook mailen.

Ik heb als eerder aangegeven enige jaren geleden een WWFT-cursus gevolgd in Haarlem.

De Wwft is van toepassing op advocaten en advocatenkantoren voor zover zij advies geven of bijstand verlenen bij:

(…)

Welnu, deze transacties verricht mijn kantoor niet. Ik voldoe aan alle verplichtingen terzake en ben daarvan op de hoogte.

De procedure tegen [mr. J] is helaas niet goed gegaan. Ik heb de zaak verloren. Ik ga van deze uitspraak in hoger beroep. De rechtbank in Haarlem heeft de zaak niet oordeelkundig overwogen en beslist en aan mijn verweer niet of nauwelijks aandacht besteed. Ik schat mijn kansen in hoger beroep veel beter in.”

3 HET BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de jaarstukken 2015 en 2016 niet tijdig aan de deken heeft toegestuurd;

b) geen nadere inlichtingen aan de deken heeft verschaft over de procedure die aanhangig is gemaakt tegen mr. J;

c) er geen blijk van geeft zijn praktijk naar behoren uit te oefenen. Er kan geen tuchtrechtelijk onderzoek en adequaat onderzoek door de Unit Financieel Toezicht Advocatuur van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: Unit FTA) worden uitgevoerd;

d) niet heeft voldaan aan de verplichting tot het volgen van een Wwft-cursus;

e) in strijd met Gedragsregel 37 niet heeft voldaan aan (herhaalde) verzoeken van de deken om de nodige inlichtingen te verschaffen, waardoor het tuchtrechtelijk onderzoek wordt gefrustreerd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a), b) en e)

5.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op het niet verstrekken van de gevraagde inlichtingen door verweerder aan de deken.

5.2 De raad stelt bij de beoordeling voorop dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken (zoals ook is neergelegd in Gedragsregel 37).

5.3 De raad overweegt als volgt. Niet is in geschil dat verweerder de jaarrekeningen 2015 en 2016 niet aan de deken heeft toegestuurd, ondanks meerdere verzoeken daartoe van de deken. Dat verweerder de jaarrekeningen wel aan de heer B van de Unit FTA heeft toegestuurd, zoals verweerder heeft aangevoerd, ontslaat hem niet van zijn verplichting om de jaarrekeningen ook aan de deken te sturen, zoals de deken ook in zijn brief aan verweerder van 7 december 2017 (zie hiervoor, 2.13) heeft geschreven. Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.

5.4 Evenmin is in geschil dat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek van de deken om nadere informatie over de voortgang van de procedure tegen mr. J. Verweerder heeft de deken weliswaar in zijn brief van 2 januari 2018 (zie hiervoor, 2.15) bericht dat de procedure tegen mr. J niet goed is gegaan en dat hij van de uitspraak in hoger beroep gaat, maar dat is volstrekt onvoldoende. Het had op de weg van verweerder gelegen om de deken op de hoogte te houden van het verloop van de procedure en de onderliggende stukken aan de deken toe te sturen, waaronder in ieder geval het vonnis van de rechtbank van 22 november 2017. Ook klachtonderdeel b) is mitsdien gegrond.

5.5 Uit het klachtdossier blijkt voorts dat verweerder naast hetgeen hiervoor in 5.3 en 5.4 is besproken ook in gebreke is gebleven met het tijdig verstrekken van de overige door de deken aan hem gevraagde informatie. Verweerder heeft die informatie niet, niet tijdig of slechts gedeeltelijk verstrekt. Hierdoor heeft hij het tuchtrechtelijk onderzoek gefrustreerd. Klachtonderdeel e) is eveneens gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.6 Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt de raad dat verweerder ter zitting heeft erkend dat hij meerdere afspraken met de heer B heeft afgezegd, wegens ziekte. Zoals de deken ter zitting terecht heeft aangevoerd, is niet gebleken dat verweerder, nadat hij weer beter was, contact heeft opgenomen met de heer B om een nieuwe afspraak te maken. Ook heeft verweerder niet gereageerd op het verzoek van de deken om een afspraak te maken om de voortgang van het onderzoek te bespreken. Verweerder heeft hiermee het onderzoek door de Unit FTA gefrustreerd. Klachtonderdeel c) is in zoverre dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.7 De raad overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel dat de deken verweerder naar aanleiding van het kantoorbezoek in oktober 2016 de aanwijzing heeft gegeven een Wwft-cursus te volgen. Verweerder heeft hiertegen destijds geen bezwaar gemaakt. Niet is in geschil dat verweerder tot op heden geen Wwft-cursus heeft gevolgd. Reeds gelet hierop is klachtonderdeel d) gegrond.

5.8 De raad overweegt ten overvloede nog dat ingevolge artikel 35 Wwft een instelling er zorg voor dient te dragen dat zijn werknemers, voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken, bekend zijn met de bepalingen van deze wet en periodiek opleidingen genieten die hen in staat stellen een ongebruikelijke transactie te herkennen en een cliëntonderzoek goed en volledig uit te voeren. Verweerder is, als eigenaar van een advocatenkantoor waar tot voor kort een advocaat-stagiair en een student-stagiair werkzaam waren en thans nog een office manager werkzaam is, primair verantwoordelijk voor het op peil brengen en houden van de kennis op het terrein van de Wwft. Door het niet volgen van een Wwft-cursus is voldoende kennisniveau niet gewaarborgd.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder is ernstig nalatig gebleven bij het naleven van zijn verplichtingen jegens de deken door geen gehoor te geven aan herhaalde verzoeken van de deken om informatie en door de aanwijzing van de deken om een Wwft-cursus te volgen niet op te volgen. Daarnaast heeft verweerder het onderzoek door de Unit FTA gefrustreerd door meerdere afspraken af te zeggen. Hierdoor heeft verweerder gehandeld in strijd met zijn verplichtingen als advocaat. De raad rekent dit verweerder zwaar aan en is dan ook van oordeel dat, ondanks het blanco tuchtrechtelijke verleden van verweerder, niet met minder kan worden volstaan dan een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaar en met verkorting van de inzagetermijn, bedoeld in artikel 8a lid 3 Advocatenwet, tot twee jaar. De raad heeft bij het bepalen van de zwaarte van de maatregel ook meegewogen dat verweerder ter zitting weinig inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1 De raad ziet aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 750. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

7.2 De raad ziet voorts aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48ac, eerste lid, onder c, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Staat in verband met de behandeling van de zaak heeft gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 500 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing worden betaald op rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.1 bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 500 aan de Staat, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald;

- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. S. van Andel, C.C. Oberman, H.B. de Regt en E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 23 maart 2018 verzonden.