ECLI:NL:TADRAMS:2018:39 Raad van Discipline Amsterdam 17-1062/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:39
Datum uitspraak: 05-02-2018
Datum publicatie: 22-02-2018
Zaaknummer(s): 17-1062/A/NH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Het staat een advocaat vrij om de werkzaamheden te beëindigen. Evenzo is een advocaat vrij om een (nieuwe) opdracht van een cliënt niet te aanvaarden. De advocaat dient dit wel tijdig en op zorgvuldige wijze kenbaar te maken aan de cliënt. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd, blijkt dat verweerder aan die eisen heeft voldaan. Standpunt dat sprake is van belangenverstrengeling is onvoldoende onderbouwd. Uit proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt dat klager akkoord is gegaan met schikking en daarin opgenomen bedragen. Stelling dat er verkeerde bedragen in schikking zijn opgenomen is niet nader onderbouwd. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 5 februari 2018

in de zaak 17-1062/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 21 december 2017 met kenmerk td/md/17-149, door de raad ontvangen op 22 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is verwikkeld geweest in een geschil met de Vereniging van Eigenaren (hierna: VVE) waar hij lid van is. De VVE heeft een dagvaarding aan klager uitgebracht en daarbij achterstallige servicekosten gevorderd. Vanaf begin 2014 heeft verweerder klager in die procedure bijgestaan als advocaat.

1.2 Op 2 juli 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen tot een regeling zijn gekomen die in het proces-verbaal van de zitting is opgenomen.

1.3 Op 4 juli 2014 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Bijgaand zend ik een afschrift van het proces-verbaal (…). Hiermee is de zaak tot een einde gekomen en ga ik over tot sluiting van het dossier.”

1.4 Klager is voor rechtsbijstand verzekerd en is verwikkeld geweest in een geschil met zijn rechtsbijstandsverzekeraar, DAS. Klager heeft verweerder verzocht hem in dat kader bij te staan. Op 2 oktober 2014 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierbij bevestig ik dat ik bereid ben voor uw als advocaat op te treden tegen de DAS met betrekking tot de vergoeding proceskosten in de hoger beroep procedure.”

1.5 Op 9 februari 2015 heeft verweerder namens klager een brief gestuurd aan DAS, waarin (kort gezegd) aanspraak wordt gemaakt op een vergoeding van proceskosten.

1.6 In april 2015 heeft klager verweerder verzocht een procedure tegen de VVE te starten in verband met gemiste huurinkomsten. Verweerder heeft daarop aangegeven deze zaak niet in behandeling te zullen nemen.

1.7 Op 28 mei 2015 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“U deelde mijn secretaresse ook mede dat u geen genoegen neemt met het feit dat ik u niet zal bijstaan in de zaak tegen de VVE, daar ik van deze zaak helemaal op de hoogte ben. Juist het feit dat ik de zaak door en door ken brengt mij tot de conclusie dat het geen haalbare kaart is en ik de weloverwogen beslissing heb genomen om u niet terzijde te staan. Ik sta nog steeds achter deze beslissing. Indien u in deze zaak toch een procedure wenst te voeren zult u hiervoor een andere advocaat in de arm dienen te nemen.”

1.8 Op 15 september 2015 is een brief van klager aan verweerder ongeopend aan klager geretourneerd.

1.9 Op 16 september 2015 heeft klager een brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“U heeft mijn brief over de zaak DAS terug gestuurd. Ik kan geen andere conclusie trekken, dan dat u deze ook niet afmaakt. (…)”

1.10 Op 8 december 2015 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Bijgaand zend ik u – zoals telefonisch besproken – alle stukken retour met betrekking tot bovengenoemde zaak.”

1.11 Bij brieven van 28 en 30 maart 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat hij:

a) heeft geweigerd klager bij te staan in een procedure tegen de VVE, waardoor klager aanzienlijke schade heeft geleden;

b) het belang van klager niet voorop heeft gesteld in een procedure tegen DAS omdat er sprake is van belangenverstrengeling;

c) tijdens de zitting op 2 juli 2014 een schikking heeft getroffen met de wederpartij waarbij verkeerde bedragen zijn overeengekomen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klager verwijt verweerder dat hij heeft geweigerd klager bij te staan in een procedure tegen de VVE, waardoor klager aanzienlijke schade heeft geleden. Verweerder voert aan dat hij direct tijdens het telefoongesprek waarin klager verweerder verzocht om hem bij te staan heeft aangegeven dat niet te zullen doen, aangezien verweerder de zaak als kansloos beoordeelde. Verweerder stelt dat het hem vrij staat zaken aan te nemen of niet.

4.2 De voorzitter overweegt dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Evenzo is een advocaat vrij om een (nieuwe) opdracht van een cliënt niet te aanvaarden. De advocaat dient dit wel tijdig en op zorgvuldige wijze kenbaar te maken aan de cliënt. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd, blijkt dat verweerder aan die eisen heeft voldaan. Klachtonderdeel a) is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Klager verwijt verweerder dat hij het belang van klager niet voorop heeft gesteld in een procedure tegen DAS omdat er sprake is van belangenverstrengeling. Verweerder betwist dit. Verweerder voert aan dat zijn kantoorgenoot, die zijn praktijk voor hem heeft waargenomen tijdens de vakantie van verweerder, de brief van klager van 15 september 2015 abusievelijk ongeopend heeft geretourneerd (zie hiervoor onder paragraaf 1.9). De betreffende kantoorgenoot dacht dat die brief betrekking had op de zaak van klager tegen de VVE die verweerder niet in behandeling had genomen. Van een complot met DAS is geen sprake, aldus verweerder.

4.4 De voorzitter overweegt dat klager zijn standpunt dat sprake is van belangenverstrengeling, tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder, onvoldoende heeft onderbouwd. Het klachtdossier biedt overigens ook geen aanknopingspunten voor het standpunt van klager. Voor zover klager tevens bedoeld heeft te klagen over het feit dat verweerder de zaak tegen DAS niet heeft voortgezet, treft deze klacht geen doel nu klager zelf na voormeld misverstand met de teruggezonden brief tegen verweerder heeft gezegd dat hij niet verder hoefde te gaan met de zaak tegen DAS. Klachtonderdeel b) is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5 Klager verwijt verweerder dat hij tijdens de zitting op 2 juli 2014 een schikking heeft getroffen met de wederpartij waarbij verkeerde bedragen zijn overeengekomen. Verweerder betwist dit en voert aan dat klager zelf de betreffende betalingsregeling is overeengekomen.

4.6 De voorzitter overweegt dat uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 2 juli 2014 (zie hiervoor onder paragraaf 1.2) blijkt dat klager akkoord is gegaan met de schikking en de daarin opgenomen bedragen. Klager heeft daarvan ook blijk gegeven door het proces-verbaal te ondertekenen. Voorts heeft klager zijn stelling dat er verkeerde bedragen in die schikking zijn opgenomen niet nader onderbouwd, zodat dit niet kan worden vastgesteld. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 5 februari 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 5 februari 2018 verzonden.