ECLI:NL:TADRAMS:2018:245 Raad van Discipline Amsterdam 18-568/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:245
Datum uitspraak: 20-12-2018
Datum publicatie: 28-12-2018
Zaaknummer(s): 18-568/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht. Anders dan klager primair stelt, betreft het een klacht over de advocaat van de wederpartij en niet een klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft als advocaat van de wederpartij de belangen van klager onevenredig geschaad. Verweerder had zich bij de uitvoering van de opdracht van zijn cliënte terughoudender moeten opstellen, bijvoorbeeld door klager uitgebreider voor te lichten over de risico’s van de geldlening dan wel af te zien van zijn dienstverlening aan zijn cliënte bij de totstandkoming van de leningovereenkomst. Waarschuwing + kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 20 december 2018

in de zaak 18-568/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 maart 2017 heeft de gemachtigde van klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 26 juli 2018 met kenmerk 2017-0174/94310, door de raad ontvangen op 27 juli 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 november 2018 in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken aan de raad met de bijlagen 1 tot en met 40. Mr. Ripmeester heeft bij brief aan de raad van 16 november 2018 nadere stukken in het geding gebracht. Mr. Van den Berg heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen deze stukken, omdat de stukken buiten de termijn van 14 dagen bij de raad zijn ingediend en verweerder hierdoor in zijn verdedigingsbelang is geschaad. Nu de stukken 10 dagen voor de zitting zijn ingediend en de stukken verweerder grotendeels bekend waren, ziet de raad geen aanleiding de stukken buiten beschouwing te laten. De brief met bijlagen van 16 november 2018 zijn dan ook toegevoegd aan het klachtdossier.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is een ondernemer. Begin 2013 is verweerder via de heer M, vermogensbeheerder, in contact gekomen met klager. Verweerder heeft klager vervolgens van augustus 2013 tot begin oktober 2013 bijgestaan in een geschil over een obligatielening van klager aan een beursfonds.

2.2 Via de heer M is verweerder in 2013 ook in contact gekomen met (de eigenaren van) VanDutch Marine Ltd (hierna: VDM). De heer M was de financieel adviseur van VDM. Eind 2013 is VDM cliënte van verweerder geworden.

2.3 Begin juni 2015 heeft de heer M telefonisch contact opgenomen met klager in verband met een brugfinanciering die VDM nodig had om in haar cashflowbehoefte te voorzien totdat een nieuwe ondernemingsfinanciering rond was.

2.4 Op 11 juni 2015 heeft in de woning van klager een bespreking plaatsgevonden tussen de heer M, verweerder en klager over de hiervoor genoemde brugfinanciering.

2.5 Op 15 juni 2015 hebben klager, VDM, Societe Civile Immobiliere Eko Invest (een aan VDM gelieerd bedrijf; hierna Eko) en de heer E (hierna tezamen: VDM c.s.) een geldleningsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten, op grond waarvan klager een bedrag van € 500.000 aan VDM heeft geleend tegen een rente van 10%. In de overeenkomst, die is opgesteld door verweerder, is overeengekomen dat het geleende bedrag op 15 september 2015 terugbetaald diende te zijn. De overeenkomst voorziet – kort gezegd – in de volgende zekerheden: i) een eerste pandrecht op een schip (de VD 55) te vestigen naar het recht van Engeland en Wales, ii) een hoofdelijke aansprakelijkheid van VDM en Eko, iii) een eerste pandrecht op een concessie voor het gebruik van twee ligplaatsen voor luxe jachten in Golfe Juan in Zuid-Frankrijk en iv) een persoonlijke borgtocht van de heer E. De overeenkomst is ondertekend door klager en door de heer E namens VDM en Eko en namens zichzelf.

2.6 Klager heeft het bedrag van € 500.000 daags na ondertekening van de overeenkomst op de derdengeldenrekening van (het kantoor van) verweerder betaald. Verweerder heeft het bedrag doorbetaald aan VDM en een crediteur van VDM.

2.7 VDM heeft de lening niet aan klager terugbetaald.

2.8 Eind 2015/begin 2016 heeft verweerder werkzaamheden voor klager verricht terzake een appartement van de moeder van klager.

2.9 Op 5 januari 2016 heeft in de woning van klager een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder, de hiervoor in 2.5 genoemde heer E en klager.

2.10 Kort nadien heeft verweerder zijn dienstverlening aan VDM gestaakt, omdat VDM niet in staat bleek de facturen van verweerder te voldoen.

2.11 Verweerder heeft een concept-sommatiebrief voor klager opgesteld, die klager op 10 maart 2016 uit eigen naam aan de heer E als bestuurder van VDM heeft gestuurd.

2.12 In een verklaring van de heer M van 10 maart 2017 staat onder meer het volgende:

- Ik ben vermogensbeheerder en in die hoedanigheid is [klager] vele jaren klant van mij geweest. (…)

- Ik heb [klager] in juni 2015 benaderd voor een propositie ter zake [VDM]. Een onderneming in de luxe jachten die ik hielp bij hun financieringsvraagstukken. [VDM] had dringend behoefte aan een brugfinanciering omdat een andere financiering mondeling was toegezegd, maar dat zou te lang duren om enkele acute verplichtingen te voldoen. Hiervoor heb ik een afspraak met [klager] ingepland en ik heb gevraagd of [verweerder] ook hierbij kon zijn. [Verweerder] is de advocaat van [VDM] met betrekking tot diverse zaken waaronder de bedoelde financiering. Hij is ook (…) mijn advocaat en hij kent [klager] via mij en heeft ook een zaak voor hem gedaan in 2013 (…)

- Op 11 juni 2015 was er een meeting met [klager], [verweerder] en mijzelf over dit onderwerp. Deze bespreking was bij [klager] thuis. Daar hebben [verweerder] en ik uit de doeken gedaan wat wij wisten over [VDM] namelijk de onderneming ging door een zeer lastige fase. . Met de beoogde financiering was er wel zicht op een oplossing. De brugfinanciering van [klager] was bedoeld voor aflossing van een andere opeisbare lening en werkkapitaal voor de fabriek van [VDM] in Amerika. Op die manier zou de benodigde tijd ontstaan om te proberen de beoogde financiering voor de onderneming van [VDM] als geheel af te ronden. De brugfinanciering zou vanwege de risicoopslag tegen een hoog rente percentage worden verstrekt.

- [Verweerder] heeft tijdens deze bespreking duidelijk aan [klager] aangegeven dat hij in deze zaak niet als zijn advocaat kon optreden omdat hij [VDM] al bijstond. Dat was akkoord. [Verweerder] zou in opdracht van [VDM] onder andere de financieringsdocumentatie aanleveren en als contactpersoon fungeren.

- De door [VDM] toegezegde financiering is uiteindelijk niet rondgekomen.”

2.13 In een civiele procedure tussen klager en VDM c.s. heeft de rechtbank op 1 november 2017 een verstekvonnis gewezen en de vordering van klager (terugbetaling van de geldlening vermeerderd met de contractuele rente) toegewezen.

2.14 Bij dagvaarding van 16 januari 2018 heeft de heer E verzet aangetekend tegen het vonnis van de rechtbank van 1 november 2017.

2.15 Bij vonnis van 7 november 2018 heeft de rechtbank de persoonlijke borgtocht van de heer E geldig geacht en de heer E veroordeeld tot betaling aan klager van € 550.000.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in strijd heeft gehandeld met regels 1, 2 lid 1, 5, 6 lid 1, 7 lid 1 en 11 van de Gedragsregels 1992 doordat:

a) hij klager heeft benaderd met de propositie een substantieel bedrag aan een van zijn relaties te lenen tegen zekere voorwaarden;

b) hij klager daartoe vervolgens heeft geadviseerd;

c) hij klager niet heeft meegedeeld dat hij niet voor klager optrad, maar voor VDM;

d) hij klager in dat opzicht op zijn minst in de waan heeft gebracht en gelaten dat hij (ook) voor hem optrad;

e) hij klager over niets van dat alles expliciet en ondubbelzinnig heeft gewaarschuwd;

f) hij klager een overeenkomst heeft voorgehouden die, zo meende klager, de goedkeuring van verweerder (die hem immers ook had opgesteld) had gekregen;

g) klager dientengevolge bijkans gedachteloos en zonder daarover dus eigen deskundige bijstand in te roepen die door verweerder opgestelde overeenkomst heeft getekend;

h) klager is opgezadeld met een belabberde overeenkomst die ook nog eens niet, niet geheel of niet juist is opgevolgd (bijvoorbeeld terzake de zekerheden);

i) hij klager aldus de facto ten onrechte heeft bewogen € 500.000 naar zijn derdengeldenrekening over te maken;

j) klager (ook) uit de inspanningen van verweerder bij de incasso van de lening bij VDM kon en mocht afleiden dat verweerder de individuele belangen van klager behartigde.

3.2 Voor zover de raad van oordeel is dat verweerder niet (mede) voor klager is opgetreden maar alleen voor VDM heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

k) hij tegen klager is opgetreden, terwijl niet aan de voorwaarden van regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992 is voldaan;

l) hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager door hem niet expliciet en ondubbelzinnig schriftelijk te adviseren juridische bijstand te zoeken.

3.3. Klager heeft de raad ter zitting verzocht zijn klacht uit te breiden dan wel aan te passen. Dat is echter niet mogelijk. Klachten over advocaten moeten worden ingediend bij de deken (artikel 46c lid 1 Advocatenwet). De raad kan pas over een klacht beslissen nadat de deken daarnaar onderzoek heeft gedaan. De raad zal hetgeen klager ter zitting op dit punt heeft aangevoerd echter wel beschouwen als een nadere toelichting op klachtonderdelen h), i) en l).

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen c), d), e) en j)

5.1 De raad ziet aanleiding deze klachtonderdelen eerst te behandelen. In deze klachtonderdelen maakt klager verweerder het verwijt dat verweerder hem niet heeft meegedeeld dat hij niet voor hem, maar voor VDM optrad, dat hij klager in de waan heeft gebracht en gelaten dat hij (ook) voor hem optrad en dat hij klager hierover niet expliciet en ondubbelzinnig heeft gewaarschuwd. Klager kon en mocht (ook) uit de inspanningen van verweerder bij de incasso van de lening bij VDM afleiden dat verweerder klagers belangen behartigde, aldus klager.

5.2 De raad ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder met betrekking tot de geldlening van klager aan VDM is opgetreden als advocaat van klager, zoals klager primair stelt, of als advocaat van VDM, zoals verweerder stelt, en dus of het een klacht betreft over de eigen advocaat of over de advocaat van de wederpartij.

5.3 De raad is van oordeel dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerder (ook) als advocaat van klager is opgetreden terzake de overeenkomst met VDM. Klager heeft niet betwist dat verweerder geen opdrachtbevestiging aan klager heeft gestuurd, terwijl verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij dat in de eerdere zaak waarin hij klager had bijgestaan (in 2013) wel had gedaan. Klager heeft evenmin betwist dat verweerder hem geen factuur heeft gestuurd voor zijn werkzaamheden met betrekking tot de overeenkomst. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder VDM hiervoor wel een factuur heeft gestuurd. Dat, zoals klager heeft aangevoerd, verweerder de “huisadvocaat” van klager was en klager daaruit mocht afleiden dat verweerder klager (dus) bijstond volgt de raad niet. Verweerder had klager ten tijde van het sluiten van de overeenkomst slechts één keer bijgestaan. Dat is onvoldoende om verweerder aan te merken als de huisadvocaat van klager. Voorts betekent het enkele feit dat verweerder in maart 2016 een concept-sommatiebrief voor klager aan VDM heeft opgesteld nog niet dat verweerder terzake het sluiten van de overeenkomst is opgetreden als advocaat van klager, temeer niet nu de concept-sommatiebrief van (veel) latere datum is. De raad gaat er dan ook van uit dat verweerder terzake de overeenkomst de advocaat van de wederpartij van klager, VDM, was.

5.4 Wat betreft de vraag of verweerder hierover onduidelijkheid heeft laten bestaan stelt de raad voorop dat, zoals ook is neergelegd in regel 29 van de Gedragsregels 1992, de advocaat in zijn contacten met derden misverstand dient te vermijden over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt. Dat verweerder in het onderhavige geval onduidelijkheid heeft laten bestaan over de hoedanigheid waarin hij optrad heeft klager onvoldoende onderbouwd. Volgens verweerder heeft hij tijdens de bespreking op 11 juni 2015 aan klager meegedeeld dat hij optrad als advocaat van VDM en dat hij dus niet (ook) voor klager kon optreden, hetgeen de heer M heeft bevestigd in zijn verklaring van 10 maart 2017 (zie 2.12). Verweerder is dan ook voldoende duidelijk geweest over zijn hoedanigheid met betrekking tot de overeenkomst. Dat verweerder in maart 2016 een concept-sommatiebrief voor klager aan VDM heeft opgesteld maakt het voorgaande niet anders. Het enkele feit dat verweerder, nadat hij zijn werkzaamheden voor VDM had neergelegd, een concept-sommatiebrief voor klager heeft opgesteld, betekent nog niet dat verweerder onduidelijkheid heeft laten bestaan over zijn hoedanigheid, en al helemaal niet over zijn hoedanigheid ten tijde van het aangaan van de overeenkomst. Verweerder heeft toegelicht dat hij de concept-sommatiebrief voor klager heeft opgesteld als vriendendienst, omdat hij de situatie uitermate vervelend vond en hij het persoonlijk goed kon vinden met klager en hem wilde helpen.

5.5 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen c), d) e) en j) ongegrond zijn.

Ad klachtonderdelen a), b), f), en g)

5.6 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.7 Uitgangspunt bij deze klachtonderdelen is, zo begrijpt de raad, dat verweerder de advocaat van klager was terzake van de geldlening van klager aan VDM. Zoals hiervoor in 5.3 reeds is overwogen, heeft klager onvoldoende onderbouwd dat dat het geval was. Reeds gelet hierop zijn deze klachtonderdelen ongegrond.

5.8 De raad overweegt hierbij ten overvloede nog dat klager, tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder, onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerder klager heeft benaderd met de propositie een substantieel bedrag aan een van zijn relaties te lenen tegen zekere voorwaarden. Volgens verweerder heeft de heer M klager hiervoor in juni 2015 benaderd, hetgeen de heer M in zijn verklaring van 10 maart 2017 heeft bevestigd. Dat verweerder klager heeft geadviseerd de lening te verstrekken, heeft klager evenmin onderbouwd.

Ad klachtonderdeel k)

5.9 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij tegen klager is opgetreden, terwijl niet aan de voorwaarden van regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992 is voldaan.

5.10 De raad stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige of bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot; deze norm is verwoord in regel 7 lid 4 van de Gedragsregels 1992. De advocaat mag zich immers niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de (voormalige) cliënt er ten volle op kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de (voormalige) cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt (vgl. onder andere HvD 26 januari 2018, 170210 en 5 februari 2018, 170205). Dat vloeit reeds voort uit de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Wanneer aan de in regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992 cumulatief opgesomde voorwaarden 1, 2 en 3 is voldaan (niet dezelfde zaak, geen vertrouwelijke informatie, geen redelijke bezwaren) behoeft een advocaat aan zijn vroegere cliënt geen voorafgaande instemming als bedoeld in lid 6 van die regel te vragen. In twijfelgevallen dient de advocaat af te zien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een (voormalige) cliënt (van een kantoorgenoot) moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet.

5.11 Tussen partijen is niet in geschil dat is voldaan aan de eerste voorwaarde van regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992. Partijen twisten wel over de vraag of verweerder over vertrouwelijke informatie beschikt afkomstig van klager, die van belang kan zijn in de zaak tegen klager (voorwaarde 2). Dat daarvan sprake is, heeft klager echter onvoldoende concreet onderbouwd. Klager heeft weliswaar aangevoerd dat verweerder op de hoogte was van zijn vermogenspositie, hetgeen verweerder ook niet heeft betwist, maar klager heeft niet nader toegelicht in hoeverre die informatie van belang zou kunnen zijn in de zaak tegen klager. Verweerder heeft bovendien terecht aangevoerd dat dit generieke, algemeen bekende, informatie betreft. Dat overigens sprake is van redelijke bezwaren aan de zijde van klager (voorwaarde 3) is niet gebleken. De raad acht hierbij van belang dat klager destijds geen bezwaar had tegen het optreden van verweerder. Klachtonderdeel k) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdelen h), i) en l)

5.12 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het verwijt dat klager verweerder hierin maakt is, kort gezegd, dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van klager.

5.13 De raad stelt bij de beoordeling van de klachtonderdelen voorop dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.14 De raad overweegt als volgt. Uit de door (de gemachtigde van) klager op 16 november 2018 in het geding gebrachte stukken blijkt dat VDM voorafgaand aan de overeenkomst met klager meerdere geldleningsovereenkomsten heeft gesloten; op 22 september 2014 met de heer B voor een bedrag van € 500.000 met een rente van € 110.000 en 22 maart 2015 als einddatum, op 5 mei 2015 met de heer of mevrouw R voor een bedrag van € 100.000 met een rente van 6% en 1 juni 2015 als einddatum  en op 25 mei 2015 met Auto Smeeing B.V. voor een bedrag van € 300.000 met een rente van 15% en 25 juni 2015 als einddatum. Daarnaast heeft Eko (de aan VDM gelieerde vennootschap) op 25 mei 2015 een geldleningsovereenkomst gesloten met CessionSelect B.V. voor een bedrag van € 150.000 met een rente van 10% en 25 juni 2015 als einddatum. In de overeenkomsten, waarvan verweerder er in ieder geval drie heeft opgesteld, zijn zekerheden opgenomen die elkaar (en de in de overeenkomst met klager opgenomen zekerheden) deels overlappen, waaronder de persoonlijke borgtocht van de heer E en (een pandrecht op) twee ligplaatsen in de Golfe Juan in Zuid-Frankrijk. 

5.15 Verweerder was er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen VDM en klager aldus van op de hoogte dat VDM kort daarvoor meerdere overbruggingsleningen had gesloten en dat in de verschillende leningsovereenkomsten (deels) dezelfde zekerheden waren opgenomen. Verweerder heeft voorts erkend dat hij ervan op de hoogte was dat VDM ten aanzien van één van die leningen bijna drie maanden te laat was met de terugbetaling daarvan. Verweerder wist aldus dat het verstrekken van een lening aan VDM een zeer risicovolle aangelegenheid was en dat klager zeer wel mogelijk schade zou lijden. Gelet hierop had van verweerder verwacht mogen worden dat hij zich bij de uitvoering van de opdracht van VDM terughoudender zou hebben opgesteld. Dat zou zich hebben kunnen vertalen in het uitgebreider voorlichten van klager met betrekking tot de risico’s, dan wel het afzien van zijn dienstverlening aan VDM bij de totstandkoming van de overeenkomst. Door dat na te laten zijn (mede) door het handelen van verweerder de belangen van klager onevenredig geschaad. Dit geldt temeer nu klager een oud-cliënt van verweerder was. Klachtonderdelen h), i) en l) zijn in zoverre gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van klager als wederpartij. In de gegeven omstandigheden, waaronder het blanco tuchtrechtelijke verleden van verweerder, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde   griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2  Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klager,

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3  Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen h), i) en l) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen a), b), c), d), e), f), g) en j) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. P. van Lingen, B.J. Sol, M.W. Schüller en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel   als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 december 2018 verzonden.