ECLI:NL:TADRAMS:2018:226 Raad van Discipline Amsterdam 18-528/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:226
Datum uitspraak: 19-11-2018
Datum publicatie: 29-11-2018
Zaaknummer(s): 18-528/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager niet te informeren over het verloop van de procedure en door zich zonder overleg met klager op de dag van de comparitie aan de zaak te onttrekken. Schrapping en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 19 november 2018

in de zaak 18-528/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 februari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 juli 2018 met kenmerk 2018 -506402, door de raad ontvangen op 13 juli 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 september 2018. Klager en verweerder waren afwezig. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 10.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is in het verleden in verzekering gesteld en heeft 716 dagen in voorlopige hechtenis gezeten. Hij is uiteindelijk veroordeeld voor een aantal strafbare feiten, tot een gevangenisstraf van 150 dagen. Klager heeft een verzoek op grond van artikel 89 Sv ingediend, strekkende tot schadevergoeding, waarin hij bij beschikking van 20 januari 2015 niet- ontvankelijk is verklaard.

2.2 Vervolgens heeft klager de Staat der Nederlanden aansprakelijk gesteld. De vordering is ingediend bij de rechtbank Den Haag, die de zaak op grond van artikel 46b Wet op de rechterlijke organisatie heeft verwezen naar de rechtbank Amsterdam. In deze procedure heeft verweerder zich op 26 oktober 2016 als opvolgend advocaat gesteld. Op die datum heeft de rechtbank tevens een datum bepaald voor de comparitie van partijen op 11 mei 2017.

2.3 Verweerder heeft zich op 11 mei 2017 voorafgaand aan de geplande comparitie onttrokken. Klager is ook niet verschenen op de comparitie.

2.4 Op 15 juni 2017 heeft klager verweerder gevraagd de zaak weer in behandeling te nemen. Op 26 juni 2017 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij bereid is om de zaak weer aan te nemen en zich opnieuw te stellen.

2.5 Verweerder heeft zich niet opnieuw gesteld. Bij vonnis van 26 juli 2017 is de vordering van klager afgewezen.

2.6 Op 26 januari stond nog een bespreking gepland tussen klager er verweerder. Verweerder heeft deze afspraak afgezegd met de mededeling dat hij geen zaken meer aanneemt.

2.7 Verweerder is met ingang van 15 maart 2018 geschrapt van het tableau.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) verweerder niet of onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de comparitie van partijen op 11 mei 2017; in dat geval was klager verschenen;

b) zich op de dag van de comparitie als advocaat aan de zaak van klager heeft onttrokken zonder dit aan klager te melden en ondanks opnieuw gemaakte afspraken zich niet weer in de procedure heeft gesteld;

c) geen schikking met de Staat der Nederlanden heeft getroffen en geen getuigenverhoor is gestart, en zodoende klager niet goed in de procedure heeft bijgestaan;

d) heeft verzuimd hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank;

e) in een aantal BOPZ-klachten ter zitting van 2 november 2016 de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd. Ook zou verweerder aanvullingen met betrekking tot de dwangmedicatie bij de klachtencommissie indienen, hetgeen niet is gebeurd;

f) het dossier niet adequaat heeft overgedragen en hierover heeft gelogen.

4 BEOORDELING

4.1 Verweerder heeft ondanks meerdere herinneringen niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om te reageren op de klachten. Hij is evenmin verschenen ter zitting van de raad. Ook klager is niet verschenen op de zitting van de raad. Bij de beoordeling van de klacht zal dus van de inhoud van het klachtdossier uitgegaan worden.

Klachtonderdelen a), b), c) en d)

4.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3 Verweerder heeft zich op 26 oktober 2016 als opvolgend advocaat voor klager in de procedure tegen de Staat der Nederlanden gesteld. Aangenomen moet worden dat verweerder toen of daarna op de hoogte is geraakt van de op die dag bepaalde comparitiedatum van 11 mei 2017. Verweerder had daar in elk geval van op de hoogte moeten zijn. Niet is gebleken dat verweerder klager over de comparitie heeft geïnformeerd. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.4 Verweerder heeft zich op 11 mei 2017 aan de zaak onttrokken. Het staat een advocaat in beginsel vrij om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Uit het dossier is niet gebleken dat verweerder de onttrekking met klager besproken heeft. Door zich bovendien pas op de dag van de comparitie, voor de aanvang daarvan, als advocaat te onttrekken, moet worden aangenomen dat klager hier procedurele schade door heeft ondervonden.

4.5 Uit het dossier blijkt dat verweerder op 26 juni 2017 heeft toegezegd de zaak weer in behandeling te zullen nemen. Van enige hierop volgende activiteit van verweerder ten behoeve van klager is echter niet gebleken. Gelet op de toezegging is dat tuchtrechtelijk laakbaar. Verweerder had of hoger beroep moeten instellen of klager tijdig moeten berichten dat hij hiervoor een andere advocaat moest zoeken.

4.6 Uit het voorgaande volgt dat verweerder klager in de procedure tegen de Staat der Nederlanden niet heeft bijgestaan zoals hij hem had behoren bij te staan. Of de procedure anders zou hebben uitgepakt als klager naar behoren was bijgestaan, is niet relevant voor het oordeel van de raad dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad verklaart klachtonderdelen a), b), c) en d) derhalve gegrond.

Klachtonderdeel e)

4.7 Klager stelt dat verweerder in een aantal BOPZ-klachten ter zitting van 2 november 2016 de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd. Ook zou verweerder aanvullingen met betrekking tot de dwangmedicatie bij de klachtencommissie indienen, hetgeen niet zou zijn gebeurd. Ten aanzien van deze klacht zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat verweerder enige bemoeienis heeft gehad bij deze zaken dan wel dat hij is tekortgeschoten in de dienstverlening. De raad overweegt dat klager onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel zouden kunnen leiden. Klachtonderdeel e) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel f)

4.8 Klager stelt dat verweerder heeft gelogen over de overdracht van de dossiers van klager. Klager heeft niet toegelicht wat verweerder hierover heeft toegezegd en niet onderbouwd dat verweerder inderdaad over deze dossiers beschikt. In het dossier is een e-mail van verweerder opgenomen waarin hij aan klager schrijft dat het dossier via Wetransfer aan hem is verzonden. Of dit inderdaad is gedaan kan de raad niet nagaan. Klachtonderdeel f) wordt derhalve bij gebrek aan informatie en onderbouwing eveneens ongegrond verklaard.

5 MAATREGEL

5.1 Verweerder is ten opzichte van klager ernstig tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Hij heeft bovendien niet gereageerd op de klacht van klager, terwijl de deken hem daarom herhaaldelijk heeft verzocht en de raad hem naar behoren heeft opgeroepen om ter zitting te verschijnen Zijn handelwijze is een ernstige inbreuk op het vertrouwen dat het publiek in de advocatuur als beroepsgroep moet hebben. Verweerder heeft bovendien meerdere tuchtrechtelijke antecedenten. Deze omstandigheden vragen om een zware maatregel, ook al is verweerder met ingang van 15 maart 2018 reeds geschrapt van het tableau.

5.2 Op grond van alle omstandigheden in deze zaak acht de raad de maatregel van schrapping passend en geboden.

6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500 kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. S. van Andel, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 november 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 19 november 2018 verzonden.