ECLI:NL:TADRAMS:2018:18 Raad van Discipline Amsterdam 17-993/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:18
Datum uitspraak: 16-01-2018
Datum publicatie: 23-01-2018
Zaaknummer(s): 17-993/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Klager heeft onvoldoende onderbouwd dat verweerder op de hoogte was of redelijkerwijs had kunnen zijn van de verhuizing van zijn cliënte. Voorts geen sprake van onnodig grievende uitlatingen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 16 januari 2018

in de zaak 17-993/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

gemachtigde de heer mr. R.I. Loosen

advocaat te Amsterdam

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 29 november 2017 met kenmerk 4017-0495, door de raad ontvangen op 1 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager en de cliënte van verweerder zijn verwikkeld in verschillende procedures, onder meer over vermeende stalkingshandelingen door klager. Verweerder staat zijn cliënte samen met een kantoorgenoot bij, over wie klager eveneens een klacht heeft ingediend die bij de raad geregistreerd is onder zaaknummer 17-992/A/A en in welke zaak heden ook uitspraak wordt gedaan.

1.2 Op 2 juni 2017 hebben verweerder en zijn kantoorgenoot klager namens hun cliënte in kort geding gedagvaard en onder meer gevorderd klager te verbieden zich gedurende 12 maanden na betekening van het vonnis te bevinden binnen een straal van 300 meter rondom het woonadres en het adres van eenmanszaak van de cliënte van verweerder en zijn kantoorgenoot.

1.3 Op 12 juni 2017 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden. Bij vonnis van 26 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen.

1.4 Bij brief van 26 juli 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de voorzieningenrechter willens en wetens onjuist en onvolledig heeft voorgelicht door cruciale stukken achter te houden en/of feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist zijn;

b) zich tijdens de zitting op 12 juni 2017 onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.

2.2 Klager heeft klachtonderdeel a) aldus toegelicht dat verweerder heeft nagelaten in de dagvaarding te vermelden dan wel aan de voorzieningenrechter mee te delen dat zijn cliënte per 1 november 2017 zou gaan verhuizen, zodat “de in de dagvaarding geformuleerde straatverbod-eisen ridicuul waren”.

2.3. Aan klachtonderdeel b) heeft klager ten grondslag gelegd dat verweerder tijdens de zitting op 12 juni 2017 heeft gezegd dat klager “gestoord gedrag vertoont”, met welke opmerking verweerder klager ernstig heeft geschoffeerd.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Verweerder heeft betwist dat hij ten tijde van het kort geding ervan op de hoogte was dat zijn cliënte in november 2017 zou gaan verhuizen. Dat verweerder daar wel van op de hoogte was of redelijkerwijs had kunnen zijn heeft klager onvoldoende onderbouwd. Reeds gelet hierop is klachtonder-deel a) kennelijk ongegrond.

4.3 De voorzitter overweegt hierbij ten overvloede dat ook indien verweerder er wel van op de hoogte was dat zijn cliënte in november 2017 zou gaan verhuizen, hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door dit niet in de dagvaarding te vermelden dan wel aan de voorzieningenrechter mee te delen. De cliënte van verweerder woonde ten tijde van het kort geding (juni 2017) op het adres waarvoor het straatverbod is gevorderd, zodat de enkele verwachting dat zij in november van dat jaar naar een ander adres zou verhuizen niet aan toewijzing van het straatverbod in de weg zou staan (en op dat moment dus niet relevant was).

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Verweerder heeft erkend dat hij tijdens de zitting op 12 juni 2017 heeft gezegd dat klager gestoord gedrag vertoont. Verweerder heeft hiermee bewust de grens opgezocht, maar heeft die grens niet overschreden. Verweerder heeft naar aanleiding van het feitencomplex in het dossier en het verloop van de zitting het in het belang van zijn cliënte geoordeeld om ter zake het excessieve gedrag van klager, waaronder zijn cliënte zwaar te lijden had, “het beestje bij de naam te noemen”. Verweerder doelde specifiek op de extreem grote hoeveelheid mails aan zijn cliënte en haar hele omgeving en dreigementen en intimidaties. Verweerder heeft aldus alleen het gedrag van klager eenmalig, specifiek en onderbouwd, als “gestoord” aangeduid en niet de persoon van klager in zijn algemeenheid, aldus verweerder.

4.5 De voorzitter overweegt als volgt. De gewraakte uitlating die verweerder heeft gedaan is een reactie op het handelen van klager. Verweerder heeft zich dus niet zo maar negatief over klager uitgelaten. De uitlating was functioneel voor de zaak die verweerder bepleitte en verweerder kon de stelling ook innemen met het oog op het belang van zijn cliënte. In het licht hiervan is de voorzitter dan ook van oordeel dat, hoewel het begrijpelijk is dat klager de uitlating als grievend heeft ervaren, verweerder zich niet onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 16 januari 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 16 januari 2018 verzonden.