ECLI:NL:TADRAMS:2018:17 Raad van Discipline Amsterdam 17-755/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:17
Datum uitspraak: 15-01-2018
Datum publicatie: 23-01-2018
Zaaknummer(s): 17-755/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij met betrekking tot schending gedragsregel 18. Geen sprake van een rechtens aanvaardbare reden om de brieven rechtstreeks aan de cliënten van klager te sturen. Klacht gegrond. Gezien specifieke omstandigheden geen maatregel opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 15 januari 2018

in de zaak 17-755/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 13 juni 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 14 september 2017 met kenmerk 4017-0397, door de raad ontvangen op 18 september 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 december 2017 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 12 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 De cliënten van partijen zijn met elkaar in geschil over onder meer de bestuurssamenstelling binnen de Stichting Islamitisch Sociaal Cultureel en Maatschappelijk Werk (ISMW). In dat kader heeft de rechtbank Amsterdam op 26 april 2016 beschikking gewezen waarbij bestuurders van ISMW zijn geschorst.

2.2 Op 10 en 12 mei 2017 heeft verweerder brieven gestuurd aan de cliënten van klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Zoals u weet heeft de rechtbank Amsterdam op 26 april jongstleden inzake (…) beschikking gewezen (bijlage).

(…)

Hierbij verzoek – en voor zover nodig – sommeer ik u om (…) u te onthouden van enige feitelijke of rechtshandelingen namens Stichting ISMW, u op geen enkele manier te presenteren als iemand die geaffilieerd is met Stichting ISMW (…), dan wel op enige andere manier (…) op welke wijze dan ook betrokken te zijn, blijven of te worden bij de activiteiten van Stichting ISMW.

Indien u (…) zich niet aan deze sommatie zou houden, dan behoud ik mij het recht voor om namens cliënten rechtsmaatregelen tegen u (…) te treffen. Eveneens houd ik u hierbij namens cliënten nu voor alsdan aansprakelijk voor alle daaruit voortvloeiende schade en kosten.

(…)

[cliënten van verweerder] hebben op dit moment een gerechtvaardigd belang om volledig inzicht te krijgen in de gang van zaken binnen (het bestuur van) Stichting ISMW. Zij zijn immers ingevolge de beschikking van de rechtbank d.d. 26 april jongstleden op dit moment de enige rechtsgeldige bestuurders van Stichting ISMW. Om zich adequaat van hun bestuurstaak te kunnen kwijten dienen zij minst genomen te beschikken over voldoende informatie.

Om die reden verzoek – en voor zover sommeer – ik u namens cliënten om mij binnen 10 werkdagen na heden de volgende informatie te doen toekomen door overlegging van de volgende documenten:

(…)

Hierbij houd ik u namens (het bestuur van) Stichting ISMW (…) aansprakelijk voor (…) alle (gevolg)schade en kosten (…)

Aangezien deze brief een aanzegging met rechtsgevolg inhoudt, stuur ik u deze direct. Een kopie ervan gaat met gelijktijdige post aan uw advocaat, [klager].

2.3 Op 16 mei 2017 heeft verweerder brieven gestuurd aan de cliënten van klager, waarin hij – kort gezegd – aangeeft dat in de brieven van 10 en 12 mei 2017 op pagina’s 8 en 9 per abuis een verkeerd bedrag is opgenomen.

2.4 Op 23 juni 2016 heeft verweerder een brief gestuurd aan de cliënten van klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Het bestuur van Stichting ISMW heeft zeer recentelijk moeten constateren dat er in en vanuit de aan Stichting ISMW toebehorende zaak aan de Batjanstraat 13 te Amsterdam (het “Pand”) in ieder geval vanaf 2012 – maar wellicht reeds eerder – door of namens u zalenverhuur- en cateringactiviteiten plaatsvinden.

(…)

Stichting ISMW houdt u dan ook aansprakelijk voor alle geleden en nog te lijden schade als gevolg van uw onrechtmatig handelen. (…)

Voorts verzoek – en voor zover nodig – sommeer ik u om vanaf heden voornoemde activiteiten te staken en gestaakt te houden. (…)

Voorts verzoek – en voor zover nodig – sommeer ik u om mij uiterlijk op maandag 26 juni voor 12 uur te hebben bevestigd dat u mij binnen 10 werkdagen na heden een volledig inzicht verstrekt in de administratie ter zake van voornoemde activiteiten, waaronder in ieder geval begrepen de overlegging van de volgende informatie / documenten: (…)”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de cliënten van klager herhaaldelijk rechtstreeks heeft aangeschreven.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert aan dat, hoewel er prudent dient te worden omgegaan met het rechtstreeks aanschrijven van een wederpartij, er in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden. Gelet op de belangen van zijn cliënten, afgezet tegen de belangen van de cliënten van klager, was er volgens verweerder voldoende rechtvaardiging om de betreffende brieven direct aan de betrokkenen te sturen.

4.2 Verweerder stelt daartoe dat met het versturen van de brieven louter is beoogd te bewerkstelligen dat de aanzeggingen de cliënten van klager direct en zonder vertraging zouden bereiken, dat deze werking zouden hebben, alsmede dat zou worden voorkomen dat er in het aanhangig te maken geding onduidelijkheid zou bestaan welke inhoud de zeer uitgebreide sommaties precies hebben gehad. Aangezien klager zich eerder heeft verzet tegen het in het geding brengen van confraternele correspondentie was er sprake van gegronde vrees dat klager dat weer zou doen, in het geval verweerder de correspondentie enkel aan klager zou hebben gestuurd. Voorts zijn de cliënten van klagers - gezien het feit dat zij reeds 17 jaar met de cliënten van verweerder in geschil zijn – zeer gewend aan juridische correspondentie. De inhoud van de gewraakte brieven is geenszins diffamerend en ook op geen enkele manier bedoeld om de wederpartij onder druk te zetten, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 In het eerste lid van Gedragsregel 18 is vastgelegd dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden.

5.2 Een uitzondering op deze regel kan worden aanvaard – het tweede lid van gedragsregel 18 voorziet daarin – wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij. Aan een advocaat komt niet de vrijheid toe om rechtstreeks een aanzegging aan de wederpartij te doen alleen omdat hij dit nuttig of nodig acht. Vereist is een rechtens aanvaardbare reden om de aanzegging niet aan de advocaat te doen, bijvoorbeeld omdat het beoogde rechtsgevolg anders niet kan worden bewerkstelligd.

5.3 De raad stelt vast dat in de brief van 16 mei 2017 geen aanzegging met rechtsgevolg is opgenomen. Niet is gebleken dat, ware de in de brieven van 10/12 mei en 23 juni 2017 van verweerder vervatte aanzeggingen opgenomen in een brief aan klager, het beoogde rechtsgevolg niet zou zijn bewerkstelligd. Er was ook geen andere rechtens aanvaardbare reden om de brieven rechtstreeks aan de cliënten van klager te sturen. De vrees van verweerder dat, indien de brieven aan klager zouden zijn gericht, deze zich zou hebben beroepen op het confraternele karakter van die brieven zodat deze niet in een procedure overgelegd hadden kunnen worden, kan geen rechtvaardiging vormen voor zijn handelwijze. Immers, pas als een partij betwist dat de aanzegging, verstuurd aan een andere advocaat, is gedaan, is sprake van noodzaak tot het in het geding brengen van die correspondentie. In dat geval geldt dat confraternele correspondentie na overleg met de deken alsnog in het geding kan worden gebracht. Ook het argument dat (zo begrijpt de raad: bij de brieven van 23 juni 2017) sprake was van spoedeisendheid omdat die brieven op vrijdag zijn verzonden om te voorkomen dat er de volgende dag onrechtmatige handelingen zouden plaatsvinden, kan verweerder niet baten. Dit alleen al omdat de raad niet kan vaststellen dat de gestelde spoedsituatie er was, aangezien niet gesteld of gebleken is hoe lang of hoe kort tevoren verweerders cliënten bekend waren geraakt met de onrechtmatige handelingen van hun wederpartij. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht gegrond is.

6 MAATREGEL

6.1 Gezien het voorgaande is de klacht gegrond. De specifieke omstandigheden van het geval brengen de raad echter tot het oordeel dat geen maatregel behoeft te worden opgelegd. Daarbij weegt de raad onder andere mee dat verweerder ter zitting zijn excuses heeft aangeboden en de raad de kans op herhaling uitgesloten acht. Daarbij is er geen sprake van antecedenten.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. G. Kaaij en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 januari 2018 verzonden.