ECLI:NL:TADRAMS:2017:76 Raad van Discipline Amsterdam 16-1066/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2017:76 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2017 |
Datum publicatie: | 03-04-2017 |
Zaaknummer(s): | 16-1066/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Betreft een klacht van een advocaat tegen een collega-advocaat betreffende gesteld gebrek aan welwillendheid en vertrouwen, waarop de onderlinge verhouding van advocaten behoort te berusten. Er zou sprake zijn van een algemene, voortdurende afspraak over het over-en-weer verlenen van uitstel in een langdurige procedure zonder aan het uitstel voorwaarden te mogen verbinden. De raad is van oordeel dat een dergelijke algemene afspraak niet lijkt te zijn gemaakt, maar dat per proceshandeling en in het belang van de cliënt, beoordeeld zou worden of aan uitstel zou worden meegewerkt. De klacht is ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 maart 2017
in de zaak 16-1066/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 9 augustus 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 17 november 2016, met kenmerk 4016-0570, door de raad ontvangen op 18 november 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 februari 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 De door verweerder en klager vertegenwoordigde partijen voeren al bijna acht jaar een procedure voor de rechtbank Amsterdam. In deze procedure hebben klager en verweerder elkaar regelmatig uitstel verleend.
2.2 Bij e-mail van 12 januari 2015 heeft klager verweerder om uitstel verzocht. In deze e-mail staat het volgende:
“Wij spraken eerder af elkaar uitstel te verlenen obv reciprociteit. Ik las jouw conclusie nog niet maar zal dat later deze maand wel proberen te doen en bespreek die daarna met Marcel Neomagus.
Kun jij intussen jouw instemming met een eerste uitstel bevestigen voor de rol van 22/1?(..)”
2.3 Per ommegaande e-mail heeft verweerder direct ingestemd met een uitstel:
“Conform onze afspraken ben ik akkoord met een eerste, tevens laatste uitstel tot 4 februari a.s.”.
2.4 Op 19 februari 2015 heeft verweerder op zijn beurt om uitstel gevraagd:
“(…) Inmiddels ontving ik je antwoordconclusie met eiswijziging. De zaak is op de rol gezet voor antwoord dezerzijds op 4 maart a.s.
Ik zal, in overeenstemming met je mail van 26 januari jl. (“Mocht je verderop in de procedure een nader uitstel van mij nodig hebben dan geef ik je dat nu al op voorhand”), 4 maart a.s. eenstemmig regulier uitstel vragen en vertrouw je daarmee akkoord” Ook dit uitstel werd direct door klager verleend: “Zeker [verweerder] en, als altijd, op basis van reciprociteit.” Verweerder bevestigde de gemaakte afspraak: “Ok. Bij deze.”
2.5 Op 19 maart 2016 heeft verweerder wederom om uitstel gevraagd, dat direct door klager werd verleend. Toen verweerder op 8 april 2015 nog meer tijd nodig had heeft klager wederom uitstel verleend. Verweerder gaf daarbij aan “I’ll remember”.
2.6 De rechtbank Amsterdam heeft op 4 november 2015 een tussenvonnis gewezen. De cliënten van klager werd onder meer bevolen om een bindend adviseur een bepaalde instructie te geven. Aan dit bevel hebben de cliënten van klager voldaan, maar de bindend adviseur heeft aangegeven dat hij zijn werkzaamheden uitsluitend zal beginnen onder voor de cliënten van klager onaanvaardbare voorwaarden. Om die reden wensten de cliënten van klager de opdrachtbevestiging van de bindend adviseur niet te tekenen.
2.7 De cliënten van verweerder hebben daarop een kort geding bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam aangespannen en onder meer gevorderd om de cliënten van klager te veroordelen de opdrachtbevestiging te ondertekenen. De rechtbank Rotterdam was echter relatief onbevoegd en voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft klager aan verweerder geschreven dat zijn cliënten onder bepaalde voorwaarden bereid waren af te zien van een kostenveroordeling, indien verweerder aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam bepaalde afspraken zou bevestigen.
2.8 Hierop is geen reactie gevolgd van verweerder.
2.9 De voorzieningenrechter te Rotterdam heeft de zaak vervolgens bij vonnis van 20 juli 2016 verwezen naar de rechtbank Amsterdam. Verweerder heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam gevraagd het kort geding door te halen. Op 19 juli 2016 heeft verweerder de bodemprocedure weer op de rol van 20 juli 2016 gebracht. Op die datum heeft verweerder een incidentele conclusie tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex art. 223 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) ingediend.
2.10 In zijn e-mail van 20 juli 2016 heeft een kantoorgenoot van klager om een eerste uitstel (het antwoord op het incident stond op de rol van 3 augustus 2016 en daarmee midden in de vakantie van klager) verzocht.
2.11 Verweerder heeft zich bereid verklaard mee te werken aan uitstel onder bepaalde voorwaarden, zoals hij per e-mail van 22 juli 2016 aan klager heeft laten weten. Klager heeft daarop aangegeven dat hij het daar niet mee eens was omdat er eerder ook nooit voorwaarden zijn verbonden aan de uitstelverzoeken en schreef: “Zonodig vraag ik uitstel aan de rolrechter wegens klemmende redenen en wikkelen we het I ‘ll remember gedeelte via de deken af”.
2.12 Hierop heeft klager geen reactie ontvangen. Het uitstel is vervolgens wegens klemmende redenen verleend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat
verweerder zijn toezeggingen om op basis van reciprociteit uitstel te verlenen niet is nagekomen en op deze wijze in strijd handelt met Gedragsregel 1 en 17.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft ontkend dat er een afspraak bestond tussen hem en klager om elkaar te allen tijde en zonder enige voorwaarde uitstel te verlenen voor welke proceshandeling dan ook. Afspraken werden telkens voor een incidentele proceshandeling gemaakt. Een algemene afspraak is niet aannemelijk omdat een advocaat bij het verlenen van een uitstel het verzoek (mede) moet beoordelen aan de hand van de belangen van de cliënt. Een dergelijke algemene afspraak was er niet en is dus ook niet geschonden.
4.2 Verweerder heeft ook geen concrete afspraak met betrekking tot het uitstelverzoek van 20 juli 2016 geschonden. Hij heeft geen bezwaar gemaakt tegen het door klager bij de rechtbank gevraagde uitstel wegens klemmende redenen, terwijl hij dit wel had kunnen doen.
4.3 Klager heeft verzuimd te vermelden dat hijzelf zich niet heeft gehouden aan een eerdere tussen klager en verweerder gemaakte uitstel-afspraak in 2014. Afgesproken was dat klager 6 weken uitstel zou vragen voor het nemen van een akte zijnerzijds. Hij heeft echter een langer uitstel gevraagd met de mededeling dat verweerder akkoord was en bericht hierover heeft hem pas veel later bereikt, omdat het naar een verkeerd e-mailadres was gezonden. Verweerder kon toen geen bezwaar meer maken.
4.4 Klager heeft in juni/juli 2016 niet alleen de fatsoensnormen, maar ook de procesregels overtreden door op een oneigenlijke manier gebruik te maken van de pleitnotitie van verweerder. Tijdens het kort geding bij de rechtbank te Rotterdam heeft de voorzieningenrechter de zaak in de stand van het geding verwezen naar de voorzieningenrechter te Amsterdam. Verweerder had op dat moment zijn pleitnotities uitgedeeld maar, afgezien van de eerste paragraaf, nog niet behandeld. Verweerder wilde de pleitnota niet teruggeven, maar heeft vervolgens in een brief aan de rechtbank Amsterdam uitgebreid geciteerd uit de pleitaantekeningen (die voor zover nog niet voorgedragen, geen onderdeel uitmaakten van de stand van het geding).
4.5 Vervolgens is het klager geweest die voorwaarden is gaan stellen aan medewerking aan een proceshandeling. Zo stelde hij voorwaarden aan de medewerking aan doorhaling van de kort gedingprocedure.
5 BEOORDELING
5.1 Vast staat dat de cliënten van klager en verweerder verwikkeld zijn in een al jarenlang durende procedure. Beoordeeld moet worden of verweerder de welwillendheid in acht heeft genomen waarop de verhouding tussen advocaten onderling behoort te berusten. De overgelegde e-mailwisseling van 12 januari 2015 en 19 februari 2015, zoals hiervoor weergegeven onder 2.2 en 2.3, laat zien dat partijen elkaar voor proceshandelingen over en weer uitstel vroegen en dat aan elkaar verleenden onder verwijzing naar reciprociteit. Dat lijkt te duiden op een afspraak. Uit deze handelwijze kan naar het oordeel van de raad evenwel niet worden afgeleid dat er sprake was van een algemene, steeds voortdurende afspraak over het over en weer zonder voorwaarden verlenen van uitstel gedurende de hele procedure, integendeel. Hieruit leidt de raad af dat partijen steeds per proceshandeling aan elkaar uitstel vroegen en in beginsel, op basis van reciprociteit, dat aan elkaar verleenden. De raad is het met verweerder eens dat, als er een algemene voortdurende afspraak was, er niet per proceshandeling om uitstel had hoeven te worden gevraagd.
5.2 Onder deze omstandigheden stond het verweerder dan ook vrij per geval een afweging te maken, rekening houdend met het belang van zijn cliënt tegenover de welwillendheid die de basis behoort te zijn van de onderlinge verhouding tussen klager en verweerder, als advocaat. In het belang van zijn cliënt mocht verweerder voorwaarden verbinden aan het gevraagde uitstel. Daarmee heeft verweerder Gedragsregel 17 noch Gedragsregel 1 geschonden. De klacht is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A. de Groot en N.M.N. Klazinga, leden, bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 27 maart 2017 verzonden.