ECLI:NL:TADRAMS:2017:7 Raad van Discipline Amsterdam 16-849/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:7
Datum uitspraak: 10-01-2017
Datum publicatie: 31-01-2017
Zaaknummer(s): 16-849/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door betaling van (oude) declaraties te verlangen en klager daartoe te dagvaarden. Verweerder is zich er niet van bewust geweest dat de vordering al verjaard was, zodat niet gezegd kan worden dat verweerder lichtvaardig tot dagvaarding is overgegaan. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 10 januari 2017

in de zaak 16-849/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 21 maart 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 8 september 2016 met kenmerk 4016-0203, door de raad ontvangen op 9 september 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 november 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 16, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klager in 2008 en 2009 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. In de door klager getekende opdrachtbevestiging de dato 17 november 2008 is opgenomen dat de kosten van rechtsbijstand € 875,- bedragen en dat aan verweerder € 875,- aan honorarium en € 200,- griffierecht is betaald. Aanvankelijk hebben klager en zijn toenmalige echtgenote ieder de helft van verweerders kosten betaald. De echtgenote heeft zich vanaf begin 2009 echter door een (eigen) advocaat laten bijstaan. Verweerder heeft het door haar betaalde deel van zijn kosten toen aan haar terugbetaald. Zij is vervolgens een procedure tot het treffen van voorlopige voorzieningen tegen klager begonnen. Verweerder heeft klager ook in die procedure bijgestaan.

2.2 Op 17 april 2009 heeft verweerder een factuur op naam van klager verstuurd ten bedrage van € 2.015,09 ter zake van “honorarium vovo” en “honorarium echtscheiding (resterend)”. De factuur vermeldde een ander huisnummer dan het huisnummer van klager.

2.3 Bij brief van 3 juni 2010, gericht aan het juiste adres van klager, heeft verweerder klager verzocht deze factuur binnen een week te voldoen. Klager heeft daarop bij brief van 7 juni 2010 gereageerd en gesteld dat hij eerdere aanmaningen niet had ontvangen. Ook heeft klager verweerder bericht dat hij niet tot betaling zou overgaan omdat hij de met verweerder overeengekomen bedragen reeds had betaald.

2.4 In 2016 heeft verweerder een deurwaarder opdracht gegeven de genoemde factuur te innen. Omdat een reactie van klager uitbleef, heeft verweerder klager begin 2016 gedagvaard voor de kantonrechter ter inning van de factuur.

2.5 Daarop heeft de gemachtigde van klager aan verweerder geschreven dat verweerder zou zijn tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als advocaat ten opzichte van klager. Hij heeft verweerder verzocht de vordering in te trekken.

2.6 Bij e-mail van 13 maart 2016 heeft verweerder dit geweigerd en heeft hij de gemachtigde van klager verzocht concreet aan te geven op welke punten hij zou zijn tekortgeschoten.

2.7 In de procedure bij de kantonrechter heeft klager vervolgens bij conclusie van antwoord aangevoerd dat de vordering van verweerder verjaard was, nu aanmaningen naar het verkeerde adres waren gestuurd. Hierop heeft verweerder zich bereid verklaard de vordering in te trekken.

2.8 Bij brief met bijlagen van 21 maart 2016 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.9 In een e-mail van 15 april 2016 heeft de gemachtigde van klager aan verweerder bericht dat klager uitsluitend bereid is om in te stemmen met intrekking van de procedure en de tuchtklacht, indien de door klager gemaakte kosten worden vergoed. Bij de e-mail is een factuur van de gemachtigde van klager ad € 1.028,50 gevoegd, terzake van de kosten van het opstellen van een conclusie van antwoord en het opstellen van de klacht aan de deken.

2.10 Bij e-mail van 21 april 2016 heeft verweerder aan de gemachtigde van klager bericht dat hij bereid is om de zaak in te trekken en aan klager conform het liquidatietarief een bedrag ad € 384,- te voldoen.

2.11 Klager heeft daarop besloten de klacht door te zetten.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) in 2016 – ruim vijf jaar na de laatste aanmaning op 3 juni 2010 – (in rechte) betaling van bedragen voor rechtsbijstand heeft gevorderd; zulks ten onrechte omdat de vordering toen was verjaard, het verschuldigde bovendien reeds in 2008 was voldaan en verweerder klager bovendien niet goed heeft bijgestaan; en heeft geweigerd zijn vordering in te trekken;

b) in de civiele procedure ter onderbouwing van zijn vordering een factuur heeft overgelegd die afwijkt van de oorspronkelijke factuur; en heeft verzuimd de opdrachtbevestiging in het geding te brengen waaruit blijkt dat het verschuldigde reeds was voldaan door klager;

c) zich onzorgvuldig heeft gedragen tijdens de echtscheidingsprocedure door niet juist opvolging te geven aan de gemaakte afspraken tussen de ex-partners.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Klachtonderdeel a stelt aan de orde of het verweerder vrijstond klager in 2016 nogmaals de factuur uit 2009 te sturen, hem daarvoor te dagvaarden en niet tot doorhaling van de procedure over te willen gaan nadat was gebleken dat de vordering niet toewijsbaar was. De raad stelt daarbij voorop dat het enkele feit dat de kantonrechter de vordering van verweerder op klager niet heeft toegewezen, nog niet meebrengt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door die vordering geldend te maken en tot dagvaarding over te gaan. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is eerst sprake indien verweerder daartoe lichtvaardig is overgegaan of zich niet tot redelijk overleg met klager bereid heeft getoond.

5.2 Verweerder heeft naar aanleiding van klachtonderdeel a het volgende naar voren gebracht. Weliswaar heeft hij bij aanvang van de zaak in november 2008 een bedrag ad € 1.075,- ontvangen; dit heeft hij nadien deels terugbetaald aan de ex-echtgenote van klager en toen is afgesproken dat klager dit deel voor zijn rekening zou nemen. Bovendien heeft verweerder klager ook nog bijgestaan bij de behandeling van het door de ex-echtgenote ingediend verzoek voorlopige voorzieningen. Voor die bijstand zijn nieuwe betalingsafspraken gemaakt, waarvoor ook een opdrachtbevestiging aan klager is gestuurd. De factuur uit 2009 is dus wel degelijk terecht gestuurd. Omdat klager niet tot betaling overging, heeft verweerder hem diverse aanmaningen gestuurd. Pas na ontvangst van de conclusie van antwoord is verweerder ervan op de hoogte geraakt dat die aanmaningen naar een verkeerd adres zijn gestuurd, zodat deze klager niet hebben bereikt. De vordering die hij op klager had, is dus niet rechtsgeldig gestuit en thans verjaard. Indien de gemachtigde van klager eerder aan verweerder had bericht dat de vordering was verjaard, zou hij klager niet hebben gedagvaard, aldus – steeds – verweerder.

5.3 De raad overweegt als volgt. Klager wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de opdrachtbevestiging van 17 november 2008 reeds aantoont dat klager de factuur uit 2009 niet hoefde te betalen. Niet in geschil is immers dat verweerder een deel van het toen ontvangen bedrag nadien (aan de ex-echtgenote van klager) heeft terugbetaald en evenmin is geschil dat verweerder klager na de beschikking waarin de echtscheiding is uitgesproken nog heeft bijgestaan in de voorlopige-voorzieningenprocedure die de ex-echtgenote is begonnen. Niet in geschil is voorts dat in de eerste opdrachtbevestiging met die ontwikkelingen geen rekening is gehouden. Zeer wel mogelijk is dus dat verweerder, zoals hij heeft betoogd maar klager heeft betwist, met klager nadere betalingsafspraken heeft gemaakt naar aanleiding van deze ontwikkelingen. Verweerder heeft nagelaten een schriftelijke vastlegging van de gestelde nadere afspraken tijdig in deze klachtenprocedure over te leggen (een opdrachtbevestiging voor de voorlopige voorziening is wel ter zitting getoond, maar na bezwaar van klager niet aan het dossier toegevoegd); dat leidt niet tot gegrondbevinding van de klacht. Het is immers niet aan verweerder om die nadere afspraken in deze procedure aannemelijk te maken. Het gaat erom dat de raad in het licht van het voorgaande niet kan vaststellen dat verweerder lichtvaardig tot het verzenden van de factuur of het dagvaarden van klager is overgegaan. Dat de kwaliteit van de geboden rechtsbijstand verweerder ervan had moeten weerhouden om aanspraak op betaling van de factuur te maken, heeft klager onvoldoende toegelicht, zodat aan die stelling ook voorbij wordt gegaan.

5.4 De vordering van verweerder bleek uiteindelijk ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding al verjaard te zijn, naar verweerder zelf thans ook erkent. Aangenomen moet worden dat verweerder zich daarvan niet bewust was toen hij de dagvaarding liet uitbrengen. Er moet van worden uitgegaan – als gesteld en niet betwist – dat verweerder wel aanmaningen heeft verzonden tussen 2010 en 2016, maar dat deze verkeerd waren geadresseerd (een onjuist huisnummer bevatten, net als de oorspronkelijke factuur), zodat ze klager niet hebben bereikt en daaraan geen stuitende werking toekomt. Weliswaar komt de onjuiste adressering van de aanmaningen voor rekening van verweerder (omdat op zijn kantoor een vergissing is gemaakt, althans omdat klager verweerder in 2010 al had gemeld at eerdere aanmaningen hem niet hadden bereikt); dat betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk (gemeten naar de in 5.1 vermelde maatstaf) kan worden verweten dat hij tot dagvaarding is overgegaan. Overwogen wordt in dit verband dat verjaring niet van rechtswege werkt, maar moet worden ingeroepen. Voorts leidt het inroepen van verjaring wel tot het tenietgaan van het vorderingsrecht, maar niet van de vordering. Die blijft als een natuurlijke verbintenis bestaan. Dit brengt mee dat – zeker nu verweerder zich niet bewust was van het feit dat de aanmaningen aan een verkeerd adres waren gestuurd – niet kan worden gezegd dat verweerder klager lichtvaardig heeft gedagvaard. De sanctie op de slordigheidsfout in de adressering van de aanmaningen is dat klager zich thans met vrucht op verjaring kan beroepen. Nu hij dat ook heeft gedaan (overigens voor het eerst in zijn conclusie van antwoord bij de kantonrechter), dient verweerder bovendien de gevolgen van verlies van de procedure te dragen in de vorm van een proceskostenveroordeling. Die gevolgen heeft verweerder direct na het voeren van het verjaringsverweer door klager ook aanvaard. Hij heeft aangeboden de “zaak in te trekken” tegen betaling aan klager van de proceskosten volgens het gebruikelijke liquidatietarief. Klager wilde echter een hogere vergoeding. Dat verweerder daar niet mee akkoord is gegaan, levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. De raad is van oordeel dat niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder. Klachtonderdeel a is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 In klachtonderdeel b verwijt klager verweerder dat hij in de procedure bij de kantonrechter (i) een andere factuur heeft overgelegd, dan de factuur die klager oorspronkelijk heeft ontvangen en (ii) verzuimd heeft de opdrachtbevestiging in het geding te brengen, waaruit blijkt dat klager reeds had betaald.

5.6 De raad stelt met verweerder vast dat het verschil tussen de in de procedure overgelegde factuur en de oorspronkelijke factuur er slechts in bestaat dat de ene factuur een ander bedrag aan btw vermeldt dan de andere. Het basisbedrag is op beide facturen hetzelfde, te weten € 1.500,-. Nu het btw-percentage op beide facturen wel juist staat vermeld, moet het ervoor worden gehouden dat het ook hier om een slordigheidsfout gaat, die niet van dien aard is dat daarvan aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Hoewel het wellicht voor de hand had gelegen dat verweerder de opdrachtbevestiging aan klager in de civiele procedure tussen partijen had overgelegd, is het, gelet op hetgeen hiervoor, in 5.3 is overwogen, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat hij dat heeft nagelaten. Ook klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7 Klachtonderdeel c heeft betrekking op handelen van verweerder uit 2008 en 2009. Ingevolge artikel 46g lid 3 van de Advocatenwet wordt een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager kennis heeft genomen, althans redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, niet-ontvankelijk verklaard. Deze bepaling wordt door de raad ambtshalve toegepast. Klager heeft zijn klacht pas bij de deken ingediend bij brief van 21 maart 2016. De zojuist bedoelde termijn van drie jaar was toen reeds ruimschoots verstreken. Dit betekent dat klager niet kan worden ontvangen in klachtonderdeel c.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a en b ongegrond;

- verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 10 januari 2017

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl