ECLI:NL:TADRAMS:2017:36 Raad van Discipline Amsterdam 16-1091/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2017:36 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-01-2017 |
Datum publicatie: | 13-02-2017 |
Zaaknummer(s): | 16-1091/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 20 januari 2017
in de zaak 16-1091/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 24 november 2016 met kenmerk 40-16-0483, door de raad ontvangen op 25 november 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
Partijen zijn er telefonisch van op de hoogte gesteld dat heden uitspraak wordt gedaan.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager ontvangt een bijstandsuitkering van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (hierna DWI). Bij besluit van 9 juli 2015 is klager voor de duur van een jaar ontheven van zijn arbeidsverplichting. Klager heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 17 augustus 2015 is het bezwaar van klager ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft klager beroep op nader aan te voeren gronden ingesteld bij de rechtbank.
1.2 In oktober 2015 heeft klager zich tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in de beroepsprocedure tegen de beslissing op bezwaar van 17 augustus 2015. In de door verweerster aan klager gestuurde opdrachtbevestiging staat, voor zover relevant:
“Op 15 oktober 2015 heb ik met u gesproken. Hierbij bevestig ik dat ik u rechtsbijstand zal verlenen inzake uw beroep tegen de gemeente Amsterdam inzake de ontheffing van de sollicitatieplicht voor een jaar. We hebben hierover het volgende afgesproken.
Inschatting werkzaamheden
U doet een beroep op het feit(…) dat u volledig en duurzaam arbeidsongeschikt bent en derhalve in zijn geheel van de arbeidsverplichting c.q. sollicitatieverplichting ontheven dient te worden gezien uw medische situatie. Ik zal de nadere gronden van het beroep opstellen en indienen bij de rechtbank. Daartoe heb ik allereerst per fax om medische gegevens bij uw behandelend arts bij GGZ in Geest verzocht (…)
Benodigde stukken
Van u ontvang ik graag de volgende stukken:
- Brieven die u aan DWI/gemeente Amsterdam heeft gestuurd
(…)”
1.3 Op 25 februari 2016 heeft een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. Vlak voor de zitting heeft verweerster de door haar ten behoeve van de zitting opgestelde pleitnota met klager besproken.
1.4 Bij brief van 3 maart 2016 heeft verweerster klager onder meer meegedeeld:
“Bijgaand stuur ik u de pleitnota waarom u per brief heeft verzocht. Verder verzocht u om een korte samenvatting van de zitting bij de rechtbank. Ik heb conform de meegestuurde pleitnota uw eis toegelicht. (…) De rechter vroeg waaruit bleek dat u al sinds 2011 van de sollicitatieplicht ontheven was. Zij had in het dossier dat de gemeente bij haar verweerschrift had opgestuurd enkel terug kunnen vinden dat u sinds november 2013 van de sollicitatieplicht ontheven was en niet een besluit van eerdere datum. Dat zat ook niet bij de stukken die u mij gegeven heeft of in het dossier van de gemeente. U heeft mij in onze eerste afspraak verteld dat u al vanaf 2011 van de sollicitatieplicht ontheven was, en daarom heb ik dat zo in het beroepschrift opgenomen. Het rapport van de verzekeringsarts uit 2011 is echter niet hetzelfde als een besluit tot ontheffing van de sollicitatieplicht. Daar bestond de verwarring over.”
1.5 Bij brief van 5 juli 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De voorzitter begrijpt de klacht van klager aldus dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij ondanks een toezegging daartoe geen schadevergoedingsprocedure tegen DWI aanhangig heeft gemaakt wegens een onrechtmatig door DWI genomen besluit;
b) zij haar secretaresse heeft toegestaan medische documenten van klager in ontvangst te nemen en te lezen en haar secretaresse klager onheus heeft bejegend;
c) zij de pleitnota niet voorafgaand aan de zitting aan klager heeft gestuurd;
d) zij ondanks een verzoek daartoe van klager geen tolk heeft gereserveerd voor de zitting op 25 februari 2016, waardoor klager de zitting niet goed kon volgen;
e) zij klager na afloop van de zitting heeft meegedeeld dat zij niet dacht dat het beroep gegrond zou worden verklaard.
3 VERWEER
3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij ondanks een toezegging daartoe geen schadevergoedingsprocedure tegen DWI aanhangig heeft gemaakt wegens een door DWI onrechtmatig genomen besluit. Klager doelt hiermee op een besluit uit 2012, waarbij DWI de uitkering van klager had ingetrokken.
4.2 Verweerster voert aan dat het besluit uit 2012 in de gesprekken die zij met klager heeft gevoerd ter sprake is geweest. Zij heeft klager uitgelegd dat het niet meer mogelijk is om tegen een besluit uit 2012 bezwaar te maken. Verweerster heeft klager dan ook nimmer toegezegd dat zij alsnog bezwaar zou maken tegen het besluit uit 2012 dan wel dat zij een schadevergoedingsprocedure zou starten. Verweerster zou klager enkel bijstaan in de beroepsprocedure tegen de beslissing op bezwaar van 17 augustus 2015, aldus verweerster.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Uit de door verweerster aan klager gestuurde opdrachtbevestiging (zie hiervoor, 1.2) volgt dat verweerster klager zou bijstaan in een beroepsprocedure tegen een door DWI genomen besluit tot ontheffing van de sollicitatieplicht voor de duur van een jaar. Dat verweerster namens klager tevens een vordering tot schadevergoeding zou indienen (dan wel alsnog bezwaar zou maken tegen het besluit uit 2012), blijkt niet uit de opdrachtbevestiging. Ook overigens biedt het klachtdossier daar geen aanknopingspunten voor. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.4 Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat haar secretaresse de door klager langsgebrachte medische documenten in ontvangst heeft genomen en deze ook heeft gelezen en zij klager onheus heeft bejegend door niet op zijn verzoek in te gaan om de stukken direct bij verweerster langs te brengen.
4.5 Verweerster voert aan dat de door klager bedoelde secretaresse als hoofd secretariaat aan het kantoor van verweerster is verbonden. Zij heeft net zoals iedere andere medewerk(st)er of stagiair(e) van het kantoor een geheimhoudingsverklaring ondertekend. Het is heel gebruikelijk dat het secretariaat documenten in ontvangst neemt voor één van de advocaten. Indien de cliënt dat wenst, wordt er een ontvangstbevestiging verstrekt, zo ook in het geval van klager. Eén van de taken van de secretaresse is om stukken die worden langsgebracht te controleren, waarbij een stuk op hoofdlijnen wordt bekeken. Dat klager zich onheus bejegend heeft gevoeld omdat de secretaresse het gesprek van verweerster niet wilde onderbreken kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten. Het is de secretaresse toegestaan een belangenafweging te maken tussen het verzoek van de cliënt en de situatie waar de advocaat zich op dat moment in bevindt. Er zijn ook geen belangen van klager geschaad door verweerster op dat moment niet te storen, aldus verweerster.
4.6 De voorzitter is van oordeel dat, gelet op de door verweerster gegeven toelichting die door klager onvoldoende is betwist, verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat haar secretaresse medische documenten van klager in ontvangst heeft genomen en deze op hoofdlijnen heeft bekeken. Dat de secretaresse klager onheus heeft bejegend is de voorzitter, gelet op de door verweerster gegeven toelichting die evenmin door klager is betwist, niet gebleken. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.7 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij de pleitnota niet voorafgaand aan de zitting aan klager heeft gestuurd.
4.8 Verweerster voert aan dat zij de zitting van 25 februari 2016 op 16 februari 2016 met klager heeft voorbesproken en dat zij toen hebben afgesproken dat hij haar nog recente verklaringen omtrent zijn medische status zou brengen, zodat zij die nog aan de rechtbank zou kunnen toesturen. Verweerster heeft met klager besproken dat zij na ontvangst van de stukken waarschijnlijk nog een korte pleitnota zou opstellen. Omdat klager de aan de rechtbank toe te sturen stukken op een dermate laat tijdstip aan verweerster heeft doen toekomen en hij geen e-mailadres heeft, heeft zij hem uitgelegd dat zij de pleitnota niet meer voorafgaand aan de zitting aan hem zou kunnen toesturen. In plaats daarvan heeft zij voorgesteld de pleitnota voorafgaand aan de zitting in persoon met hem te bespreken, hetgeen vervolgens ook is gebeurd, aldus verweerster.
4.9 De voorzitter is van oordeel dat het verweerster niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij de pleitnota niet voorafgaand aan de zitting aan klager heeft toegestuurd. Uit de door verweerster – in zoverre niet betwiste – toelichting volgt dat dit feitelijk niet mogelijk was, mede doordat klager belangrijke informatie pas in een laat stadium aan haar had aangeleverd. Klager heeft niet betwist dat verweerster de pleitnota voorafgaand aan de zitting in persoon met hem heeft besproken. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
4.10 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij ondanks een verzoek daartoe van klager geen tolk heeft gereserveerd voor de zitting bij de rechtbank, met als gevolg dat klager de zitting niet goed heeft kunnen volgen.
4.11 Verweerster betwist dat zij met klager heeft afgesproken dat zij een tolk zou reserveren. Verweerster wijst erop dat klager al sinds 1996 in Nederland woont, in de bezwaarfase zonder advocaat en zonder tolk aanwezig is geweest bij de hoorzitting en de Nederlandse taal voldoende machtig is. Voor zover er uitleg nodig was, kon die door verweerster worden gegeven, aldus verweerster.
4.12 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt niet dat klager verweerster heeft verzocht een tolk te reserveren voor de zitting bij de rechtbank en al helemaal niet dat verweerster met dit verzoek akkoord is gegaan. Het kan verweerster dan ook niet tuchtrechtelijk worden verweten dat zij dit niet heeft gedaan. Klachtonderdeel d) is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
4.13 Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij na afloop van de zitting bij de rechtbank tegen hem heeft gezegd dat zij dacht dat het beroep niet gegrond zou worden verklaard. Als verweerster dit eerder had meegedeeld dan had klager geen geld en tijd in de beroepsprocedure gestoken, aldus klager.
4.14 Verweerster voert aan dat klager haar had verteld dat hij sinds 2012 jaarlijks was ontheven van de arbeidsverplichting. Er is ook een rapport van een verzekeringsarts uit 2012, maar (pas) op de zitting bij de rechtbank is duidelijk geworden dat daar in 2012 geen beslissing van DWI op is gevolgd tot ontheffing van de arbeidsverplichting. Tijdens de zitting is gebleken dat klager niet eerder dan in november 2013 voor het eerst is ontheven van de arbeidsverplichting. Tijdens de zitting heeft de rechter voorts bevestigd dat DWI iedere keer opnieuw beleidsvrijheid heeft om een termijn te stellen voor de ontheffing. Op basis hiervan heeft verweerster na afloop van de zitting aan klager uitgelegd dat zij de kans dat het beroep zou slagen niet groot achtte. Dit is haar echter niet vanaf het begin af aan duidelijk geweest en zij heeft dan ook niet op voorhand gedacht dat het een kansloze zaak betrof, aldus verweerster.
4.15 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op de door verweerster gegeven toelichting die door klager onvoldoende is betwist is de voorzitter van oordeel dat het verweerster niet kan worden verweten dat zij (pas) na afloop van de zitting tegen klager heeft gezegd dat zij dacht dat het beroep niet gegrond zou worden verklaard. Verweerster is – kennelijk – afgegaan op informatie van klager. Verweerster had deze kunnen onderzoeken, maar omdat de juistheid daarvan leek te worden bevestigd in een rapport van de verzekeringsarts, is het achterwege laten van nader dossieronderzoek op dit punt in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Pas tijdens de zitting is gebleken dat die informatie niet klopte. Dit betekent dat ook klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond is.
4.16 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 20 januari 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 20 januari 2017 verzonden.