ECLI:NL:TADRAMS:2017:281 Raad van Discipline Amsterdam 17-928/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:281
Datum uitspraak: 22-12-2017
Datum publicatie: 31-12-2017
Zaaknummer(s): 17-928/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Geen sprake van een grievende uitlating.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 22 december 2017

in de zaak 17-928/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 9 november 2017 met kenmerk td/md/17-036, door de raad ontvangen op 10 november 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 De heer K heeft een geschil met de cliënte van verweerder. De heer K wordt in dat geschil bijgestaan door klaagster sub 3, een juridische dienstverlener Klagers sub 1 en 2 zijn medewerkers van klaagster sub 3. In de procedure tussen de heer K en de cliënte van verweerder bij de rechtbank is op 23 februari 2016 namens de heer K de heer R als getuige gehoord. De verklaring van de heer R is neergelegd in een proces-verbaal van de rechtbank van diezelfde datum.

1.2 In een antwoordakte van 27 september 2016 heeft verweerder onder meer het volgende gesteld:

“[De heer R] kan zich de onderhavige gesprekken vrijwel niet herinneren, terwijl zijn verklaring in ernstige mate wordt aangetast door het feit dat de gemachtigde van [de heer K] in strijd met artikel 285a Sr heeft getracht de inhoud daarvan te beïnvloeden”.

Voorts heeft verweerder in diezelfde antwoordakte als volgt uit de getuigenverklaring van de heer R (in het proces-verbaal van 23 februari 2016) geciteerd:

“Ik heb de getuigenverklaring van [de heer K] telefonisch besproken met [klaagster sub 3]. De verklaring is niet volledig voorgelezen. Op de vraag hoe ik dan weet heb van de verklaring antwoord ik dat er telefonisch contact is geweest en dat ik moest verklaren dat er is geadviseerd. Ik herhaal, er is een gesprek met [klager sub 1] geweest over het feit dat ik destijds aan [de heer K] heb geadviseerd”.

1.3 Bij brief van 1 februari 2017 heeft de gemachtigde van klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich in de antwoordakte van 27 september 2016 onnodig grievend heeft uitgelaten door de gemachtigde van de heer K zonder enig voorbehoud te beschuldigen van een strafbaar feit, namelijk handelen in strijd met artikel 285a Sr.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

4.1 De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of alle klagers kunnen worden ontvangen in hun klacht.

4.2 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Zoals blijkt uit de tekst van de antwoordakte van 27 september 2016 is de uitlating van verweerder gericht tegen de gemachtigde van de heer K, te weten klaagster sub 3. In de procedure bij de rechtbank staat klager sub 2 als gemachtigde van de heer K op die antwoordakte vermeld. Voorts is klager sub 1 eerder in de procedure bij het getuigenverhoor van de heer R als gemachtigde opgetreden en ook wordt klager sub 1 in dat verband in het bijzonder door verweerder in een citaat in de antwoordakte genoemd. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat de uitlating zich richt tegen alle klagers, althans dat alle klagers zich hierdoor aangesproken konden voelen. De voorzitter is dan ook van oordeel dat alle klagers ontvankelijk zijn in hun klacht over verweerder.

Inhoudelijke beoordeling

4.4 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van de cliënt van klagers in een civiele procedure.

4.5 Voorop gesteld wordt dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Die vrijheid vindt haar begrenzing, onder meer, in de plicht van de advocaat om zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij.

4.6 Verweerder betwist dat hij zich onnodig grievend over klagers heeft uitgelaten. Verweerder heeft onder meer aangegeven dat zijn cliënte en klaagster sub 3 in een langdurig geschil zijn verwikkeld en dat zijn cliënte meent dat klaagster sub 3 en haar medewerkers in de rechtszaken voorvloeiende uit dat onderlinge geschil een flexibele omgang hebben met de waarheid, en dat het bij een getuigenverhoor een vaste werkwijze van klaagster sub 3 is dat de getuigen indringend worden bewerkt teneinde een voor haar gunstige verklaring af te leggen.

4.7 De voorzitter overweegt als volgt. Beschuldigingen die functioneel (kunnen) zijn in een procedure, worden niet (snel) als onnodig grievend beschouwd. In de lopende procedure was het van groot belang voor de cliënte van verweerder om de rechter er op opmerkzaam te maken dat in de visie van zijn cliënte de verklaring van de heer R was aangetast door de wijze waarop hij door klagers op het afleggen van zijn verklaring was voorbereid. De uitlatingen van verweerder waren daarom functioneel in de lopende procedure en verweerder kon deze uitlatingen ook doen met het oog op het belang van zijn cliënte. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat verweerder zich niet onnodig grievend over klagers heeft uitgelaten. Daarbij komt dat verweerder ter onderbouwing van zijn gewraakte uitlatingen gemotiveerd heeft gesteld dat een dergelijke benadering van getuigen door klagers niet op zichzelf staat, onder verwijzing naar een drietal door hem overgelegde verklaringen. De uitlatingen van verweerder dienen mede in dit licht te worden beschouwd.

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 22 december 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 22 december 2017 verzonden.