ECLI:NL:TADRAMS:2017:280 Raad van Discipline Amsterdam 17-929/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:280
Datum uitspraak: 22-12-2017
Datum publicatie: 29-12-2017
Zaaknummer(s): 17-929/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 22 december 2017

in de zaak 17-929/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 9 november 2017 met kenmerk mb-td/np-md/17-086, door de raad ontvangen op 10 november 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met zijn bovenburen en met de Vereniging van Eigenaren (VVE) waarvan klager en zijn bovenburen leden zijn.

1.2 Verweerder heeft namens klager een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend, waarin hij vernietiging van een aantal besluiten van de VVE heeft gevorderd. In deze verzoekschriftprocedure heeft op 19 augustus 2015 een zitting plaatsgevonden. Op 27 november 2015 heeft de rechtbank een beschikking gewezen, waarin twee besluiten van de VVE zijn vernietigd en het verzoek van klager voor het overige is afgewezen.

1.3 Vervolgens heeft klager zijn bovenburen gedagvaard, strekkend tot het terugdraaien van de verbouwing die zij hadden doorgevoerd. Daarna hebben de bovenburen en de VVE klager gedagvaard omdat klager in gebreke bleef te voldoen aan de besluiten die de rechtbank in de verzoekschriftprocedure niet had vernietigd.

1.4 Op 24 februari 2016 heeft verweerder een e-mail aan klager gestuurd, met de volgende inhoud:

“Mijn boekhoudster berichtte mij dat er nog steeds een oude declaratie openstaat; een declaratie van medio vorig jaar van € 2491,95 (die declaratie is dus al meer dan een half jaar oud!). Ik wil je vragen dit bedrag direct te voldoen. Zolang dat bedrag nog openstaat, kan ik geen werkzaamheden verrichten en zal ik mij dus ook niet namens jou stellen in de procedure die de wederpartij nu begint.”

1.5 Op 24 februari 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met de volgende inhoud:

“Ik heb vandaag reeds een deel betaald van de bewuste nota (ook ik moet achter mijn rekeningen aan helaas) natuurlijk betaald ik op korte termijn, zeker voor de a.s. zitting datum, het totale bedrag, ik had al aan je gevraagd om een regeling van die betreffende nota waarop je positief reageerde ik zit nu even tussen het tussen de wal en het schip in en vraag je bij deze de werkzaamheden op te pakken en mij het vertrouwen te schenken dat de rekeningen door mij zullen worden voldaan!!”

1.6 Op 24 februari 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager met onder meer de volgende inhoud:

“Ok, mits je maar wel het totale openstaande bedrag uiterlijk dinsdag voldoet.”

1.7 Op 19 mei 2016 heeft verweerder aan klager vragen gesteld met het oog op de voorbereiding van de in de lopende dagvaardingsprocedures te houden comparities. Bij vonnis van 1 juni 2016 heeft de rechtbank de beide procedures gevoegd.

1.8 Op 20 juni 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager met als bijlage een brief van de rechtbank, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“In de procedure (…) deel ik u mede dat de comparitie na antwoord is bepaald op 9 december 2016 om 9.00 uur.”

1.9 Op 28 juli 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Bijgaand tref je het tussenvonnis aan. De rechtbank heeft een comparitie/zitting bepaald op 9 december as. om 9.00 uur.”

1.10 Op 21 november 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, waarin hij klager heeft herinnerd aan de vragen die hij klager bij e-mail van 19 mei 2016 had gesteld met het oog op de voorbereiding van de zitting van 9 december 2016. Voorts heeft verweerder geschreven:

“Er staat nog altijd een declaratie open van 12 mei 2016 ad € 1267,08, welke declaratie vrijwel geheel betrekking heeft op griffiegeld dat ik voor jou aan de rechtbank heb betaald. Ik zou je willen verzoeken deze declaratie thans uiterlijk deze week te voldoen. Zoals eerder al eens meegedeeld, kan ik geen werkzaamheden verrichten c.q. moet ik mijn werkzaamheden staken indien de declaraties niet c.q. niet op tijd worden betaald. Deze declaratie is alweer meer dan 6 maanden oud, en heeft betrekking op kosten die ik al maanden geleden voor jou heb voorgeschoten.”

1.11 Op 6 december heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met de volgende inhoud:

“Zoals ca. twee weken geleden aangegeven, kan ik geen werkzaamheden meer verrichten indien er niet wordt betaald. Je gaf aan dat je zou betalen, maar ik heb tot op heden geen betaling meer mogen ontvangen. Ik kan derhalve niet de zitting voor je doen vrijdag as. Zoals ook aangegeven tijdens onze bespreking kan en wil ik immers niet maar door blijven gaan met het verrichten van werkzaamheden zonder dat er wordt betaald.”

1.12 Op 6 december 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met de volgende inhoud:

“Bedrag is onderweg heb je morgen of vandaag al binnen. maak je geen zorgen.”

1.13 Op 9 december 2016 heeft er een zitting plaatsgevonden. Klager was hierbij niet aanwezig. Op 25 januari 2017 heeft de rechtbank vonnis gewezen.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) heeft nagelaten een klacht in te dienen over een rechter die de zaak van klager heeft behandeld;

b) de zaak van klager voorafgaand aan de eerste zitting op 19 augustus 2015 onvoldoende heeft voorbereid waardoor een tweede zitting op 9 december 2016 nodig was die niet gunstig voor klager is verlopen;

c) voorafgaand aan de tweede zitting op 9 december 2016 geen vooroverleg heeft gevoerd en geen herinnering heeft gestuurd aan klager met het aanvangstijdstip van de zitting, waardoor klager het tijdstip van de zitting verkeerd in zijn agenda heeft genoteerd;

d) betaling eist voor zijn declaraties van € 11.469,--, terwijl de declaraties in delen betaald mochten worden.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klager verwijt verweerder dat hij heeft nagelaten een klacht in te dienen over een rechter die de zaak van klager heeft behandeld. Klager stelt daartoe dat hij tijdens de eerste zitting, op 19 augustus 2015, onjuist is behandeld door de rechter en dat verweerder na afloop van die zitting heeft toegezegd namens klager een klacht over de bewuste rechter te zullen dienen. Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat, hoewel hij vond dat de rechter te veel op de hand van de wederpartij was, hij nooit aan klager heeft meegedeeld een klacht over de rechter te zullen indienen en dit dus ook niet heeft gedaan.

4.2 In gevallen als deze, waarin de lezingen van partijen omtrent het handelen of nalaten van de advocaat uiteenlopen en waarin niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen de juiste is, kan de klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof zou verdienen dan het woord van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor de kwalificatie van het handelen of nalaten van verweerder als tuchtrechtelijk verwijtbaar eerst dient te worden vastgesteld dat het verweten handelen of nalaten feitelijk heeft plaatsgevonden. Nu de raad kan niet vaststellen dat verweerder heeft toegezegd een klacht tegen de rechter te zullen indienen, treft het klachtonderdeel op dit punt geen doel.

4.3 Klager stelt ook dat, als verweerder een klacht tegen de rechter had ingediend, de zitting van 19 augustus 2015 opnieuw had moeten plaatsvinden en de beschikking van 27 november 2015 daarmee was voorkomen. Deze redenering gaat niet op. Een klacht tegen een rechter heeft voor de lopende procedure in beginsel geen gevolgen. De raad ziet dan ook niet in dat verweerder met het oog op de belangen van klager in dit geval een klacht tegen de rechter had moeten indienen.

4.4 De voorzitter zal klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.5 Klager verwijt verweerder dat hij de zaak van klager voorafgaand aan de eerste zitting op 19 augustus 2015 onvoldoende heeft voorbereid waardoor een tweede zitting op 9 december 2016 nodig was die niet gunstig voor klager is verlopen. Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat de tweede zitting andere vorderingen betrof dat de eerste zitting. De dagvaarding van de VVE heeft geleid tot de tweede zitting, waarbij de vordering die klager had ingesteld gevoegd is behandeld, aldus verweerder.

4.6 De voorzitter overweegt dat klager dit klachtonderdeel, gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder, onvoldoende heeft onderbouwd. De voorzitter zal klachtonderdeel b) daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

4.7 Klager verwijt verweerder dat hij voorafgaand aan de tweede zitting op 9 december 2016 geen vooroverleg heeft gevoerd en geen herinnering heeft gestuurd aan klager met het aanvangstijdstip van de zitting, waardoor klager het tijdstip van de zitting verkeerd in zijn agenda heeft genoteerd. Verweerder betwist dit. Verweerder voert aan dat er voorafgaand aan de tweede zitting uitvoerig contact is geweest over de voorbereiding van de zitting en verwijst in dit verband onder meer naar zijn e-mails aan klager van 19 mei 2016 en 21 november 2016. Ook stelt hij dat voorafgaand aan de comparitie nog een stuk is ingediend bij de rechtbank en dat vooroverleg op zijn kantoor heeft plaatsgehad.

4.8 De voorzitter overweegt dat klager zijn stelling dat er geen vooroverleg heeft plaatsgevonden, gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder, onvoldoende heeft onderbouwd. Voorts blijkt uit de door verweerder overgelegde stukken dat hij klager op 20 juni 2016 en op 28 juli 2016 heeft geïnformeerd over de datum en het tijdstip van de zitting, zodat het niet aan verweerder kan worden toegerekend dat klager het tijdstip van de zitting verkeerd in zijn agenda heeft genoteerd. Er rustte op verweerder geen verplichting om klager vlak voor de zitting nogmaals aan het aanvangstijdstip van de zitting te herinneren. De voorzitter zal klachtonderdeel c) daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel d)

4.9 Klager verwijt verweerder dat hij betaling eist voor zijn declaraties van € 11.469,--, terwijl de declaraties in delen betaald mochten worden. Verweerder betwist dit laatste. Verweerder stelt dat klager steeds heeft toegezegd te zullen betalen, maar deze toezeggingen niet nakomt.

4.10 De voorzitter overweegt dat het klachtdossier geen aanknopingspunten biedt voor de gestelde afspraak om in termijnen te betalen. Integendeel, uit de op 24 februari 2016 en 6 december 2016 tussen partijen gewisselde berichten volgt dat een dergelijke afspraak op dat moment in ieder geval niet gold. Nu klager niet ingaat op deze berichten en ook niet toelicht wanneer en hoe de gestelde afspraak tot stand zou zijn gekomen, heeft hij dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop zal de voorzitter ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond verklaren.

4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. drs. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 22 december 2017.

Griffier Voorzitter 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 22 december 2017 verzonden.