ECLI:NL:TADRAMS:2017:27 Raad van Discipline Amsterdam 16-1124/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2017:27 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-01-2017 |
Datum publicatie: | 13-02-2017 |
Zaaknummer(s): | 16-1124/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 26 januari 2017
in de zaak 16-1124/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 december 2016 met kenmerk 4016-0497, door de raad ontvangen op 2 december 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster is één van de kinderen van een bestuurder van de vennootschap die de cliënte is van verweerder. Klaagster heeft een geschil met haar vader in verband met een door de vennootschap van de vader aan haar verstrekte lening. Klaagster is van mening dat de lening niet hoeft te worden terugbetaald. De (vennootschap van de) vader van klaagster is van mening dat dit wel het geval is. Verweerder staat de vennootschap van de vader van klaagster bij in dit geschil.
1.2 Op 21 juni 2016 heeft de vennootschap van de vader van klaagster, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter, ten laste van klaagster beslag doen leggen op de koopsom die zij op de kwaliteits/derdengeldenrekening van een notariskantoor had gestort in verband met de aankoop van een (onverdeeld aandeel in een) pand in Amsterdam, alsmede op haar bankrekening bij de ING Bank.
1.3 Bij e-mail van 21 juni 2016 16:56 uur heeft de advocaat van klaagster verweerder het volgende meegedeeld:
“Ik ga er vanuit dat uw cliënte bereid is het beslag op te heffen tegen het verstrekken van een hypothecaire zekerheid voor haar vordering. (…)
Mag ik omgaand bevestiging van u ontvangen dat uw cliënte bereid is hieraan haar medewerking te geven. Mocht uw cliënte daartoe niet bereid zijn ben ik genoodzaakt een kort geding strekkend tot opheffing van het gelegde beslag tegen uw cliënte aan te spannen.”
1.4 Bij e-mail van 21 juni 2016 18:21 uur heeft de advocaat van klaagster verweerder onder meer bericht:
“Hierbij stel ik uw cliënte aansprakelijk voor alle schade die cliënte zal lijden indien het transport op 24 juni aanstaande moet worden uitgesteld omdat uw cliënte het aanbod van cliënte niet accepteert.
Voorts moet het mij van het hart dat ik niet begrijp waarom uw cliënte ervoor gekozen heeft om beslag te leggen op de kwaliteitsrekening van de notaris en niet heeft gekozen voor beslag op de onroerende zaak na overdracht van de onverdeelde helft van het voortdurende recht van erfpacht. Een dergelijk beslag is uiteraard veel minder bezwarend dan het thans gelegde conservatoire beslag want frustreert de levering niet en biedt nochtans de door uw cliënte verlangde zekerheid.”
1.5 Bij e-mail van 22 juni 2016 heeft verweerder de advocaat van klaagster onder meer geschreven:
“Inmiddels heb ik uw e-mails met cliënte kunnen bespreken.
U schrijft dat uw cliënte schade zal lijden indien het transport op 24 juni a.s. als gevolg van het beslag moet worden uitgesteld. Cliënte hecht eraan te benadrukken dat dit niet haar bedoeling is.
Cliënte wenst deze zaak op korte termijn geheel af te sluiten, zodat zij niet tot in den eeuwigheid gebonden blijft aan uw cliënte. Cliënte wenst daarom een vorm van zekerheid te krijgen die hierbij aansluit. Een recht van hypotheek (op het pand waar uw cliënte woont) biedt in dit geval volstrekt geen adequate en duurzame oplossing voor beide partijen. Cliënte stelt daarom het volgende voor:
- [Klaagster] erkent haar schuld aan [de vennootschap van de vader van klaagster] zoals vermeld in het beslagrekest;
- [Klaagster] doet [de vennootschap van de vader van klaagster] een intentieverklaring toekomen tot het aflossen van haar schuld aan [de vennootschap van de vader van klaagster], vastgelegd in een notariële akte, zonder verrekening met gestelde, vermeende tegenvorderingen;
- [Klaagster] stelt ten gunste van [de vennootschap van de vader van klaagster] een bankgarantie voor het bedrag waarvoor het beslag is gelegd (tegen gebruikelijke voorwaarden, van een gerenommeerde bank).
Graag verneem ik of uw cliënte met dit voorstel kan instemmen; bij instemming en bij het verstrekken van bovengenoemde intentieverklaring en bankgarantie kan het beslag direct worden opgeheven.”
1.6 Bij e-mail van 23 juni 2016 09:09 uur heeft de advocaat van klaagster verweerder onder meer geschreven:
“Aanvaarding van uw voorstel zou betekenen dat cliente al haar rechten en verweren jegens uw cliente prijsgeeft. (…)
Indien ik niet uiterlijk om 10.00 uur bericht van u ontvang dat het beslag zal worden opgeheven tegen de aangeboden hypothecaire zekerheid zal ik een kort geding strekkend tot opheffing van de beslagen aanspannen.”
1.7 Verweerder heeft de advocaat van klaagster bij e-mail van 23 juni 2016 11:25 uur onder meer geschreven:
“Uw e-mail heb ik met cliënte besproken. Ik constateer dat u niet ingaat op het tegenvoorstel dat cliënte heeft gedaan en/of enige toenadering doet. Dat komt de bereidheid van cliënte om mee te denken niet ten goede.
Voor de goede orde: cliënte heeft een glasheldere vordering op uw cliënte, namelijk de nakoming van een leningsovereenkomst (…)
In een laatste poging om overeenstemming te bereiken over een alternatieve zekerheid voor het beslag kan cliënte het volgende voorstellen:
- Er wordt hypothecaire zekerheid gesteld voor het bedrag waarvoor beslag is gelegd (…), kosten hiervoor komen voor rekening van uw cliënte;
- Daarnaast bevestigt uw cliënte dat zij de in eerdere correspondentie genoemde bedragen (…) van mijn cliënte heeft geleend en zij die bedragen wegens opzegging van de lening, samen met de genoemde rente, uiterlijk op 5 oktober 2016 dient terug te betalen. (…) Hiermee hoeft uw cliënte haar gepretendeerde tegenvorderingen niet prijs te geven;
- Zodra deze bevestiging is gegeven en uw cliënte de notaris onherroepelijk heeft gemachtigd om het recht van hypotheek ten behoeve van [de vennootschap van de vader van klaagster] te bevestigen, wordt het beslag direct doorgehaald.”
1.8 Bij e-mail van 23 juni 2016 13:00 heeft de advocaat van klaagster verweerder onder meer bericht:
“In uw voorstel verlangt u een verder strekkende erkenning. Alleen indien akkoord gegaan wordt met de eisen van uw cliënte wordt bewilligd in opheffing van het beslag. Dit is onacceptabel, want chantage en misbruik van recht.
De notaris zal de gevraagde hypotheekakte opstellen zodra ik, uiterlijk 14:00 uur, bericht van uw heb ontvangen dat uw cliënte haar aanvullende eisen laat vallen. Indien uw cliënte daartoe niet bereid is zal het kort geding worden aangespannen.
Behoudens tegenbericht uiterlijk 14:00 uur ga ik ervan uit dat er aan uw zijde geen verhinderdata zijn. Mocht dat wel het geval zijn zal ik gezien de spoedeisendheid van deze zaak de voorzieningenrechter vragen hiermee geen rekening te houden.”
1.9 Bij e-mail van e-mail van 24 juni 2016 heeft de advocaat van klaagster verweerder geschreven:
“Ik verwijs naar bijgevoegde concept- hypotheekakte en volmacht aanvaarding hypotheek.
Graag verneem ik uw commentaar/akkoord.
Graag ontvang ik nog bevestiging van u dat ook de onder de ING gelegde beslagen zullen worden opgeheven na de hypotheekstelling.”
1.10 Op 28 juni 2016 heeft klaagster de vennootschap van haar vader in kort geding gedagvaard en opheffing van de ten laste van haar gelegde beslagen gevorderd.
1.11 Bij e-mail van 30 juni 2016 heeft verweerder de advocaat van klaagster onder meer geschreven:
“Cliënte is nog altijd bereid het beslag op te heffen, maar dan slechts op basis van een bankgarantie voor het bedrag waarvoor beslag is gelegd (…) Dat is een redelijke alternatieve zekerheid in de zin van art. 705 BV. Het is aan uw cliënte om dit alsnog te accepteren.”
1.12 De zitting in het hiervoor genoemde kort geding heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Bij vonnis van diezelfde dag, nader uitgewerkt op 21 juli 2016, heeft de voorzieningenrechter de beslagen opgeheven. De vordering strekkende tot opheffing van het beslag onder de ING Bank is als onweersproken toegewezen. Ten aanzien van het onder de notaris gelegde beslag heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat, hoewel de vordering summierlijk deugdelijk is, een belangenafweging meebrengt dat het beslag wordt opgeheven.
1.13 Op vrijdagmiddag 8 juli 2016 heeft klaagster de ING Bank, onder verwijzing naar het vonnis van de voorzieningenrechter, verzocht het beslag op te heffen. Op 11 juli 2016 heeft de ING Bank klaagster bericht dat het beslag per heden opgeheven is.
1.14 Bij brief van 10 juli 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) klaagster heeft gechanteerd door onder meer te eisen dat zij zou erkennen dat zij leningen had gekregen van haar vader en door te eisen dat zij een vermeende tegenvordering zou laten vallen, alles in ruil voor het opheffen van gelegde beslagen;
b) misbruik van recht heeft gemaakt door:
- beslagen te leggen ten laste van klaagster;
- klaagster onder druk te zetten haar tegenvordering in te trekken;
- klaagster te overreden erkenningen te doen over vorderingen die verder gaan dan de reeds door haar geuite erkenningen;
c) het opheffingskortgeding heeft getraineerd door te veel verhinderdata door te geven;
d) de beslagen op de bankrekening pas na een paar dagen heeft laten opheffen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder stelt dat hij, overeenkomstig de wens van de vader van klaagster, in het onderhavige al jaren slepende familieconflict heeft geprobeerd een oplossing te vinden die partijen in staat stelt om hun wegen binnen afzienbare tijd te scheiden zodat verdere escalaties en toekomstige procedures zoveel mogelijk worden voorkomen. Hetgeen hij verder als verweer heeft aangevoerd, zal, voor zover van belang, hierna worden weergegeven.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht betreft het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Als sprake is van een conflict in de familiesfeer dient de advocaat bovendien zo veel als mogelijk escalatie te voorkomen.
Ad klachtonderdelen a) en b)
4.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de door de cliënte van verweerder ten laste van klaagster gelegde beslagen en op de onderhandelingen die nadien tussen verweerder en de advocaat van klaagster hebben plaatsgevonden over de voorwaarden waaronder de cliënte van verweerder bereid zou zijn de gelegde beslagen op te heffen.
4.3 Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster via de vennootschap van haar vader schenkingen en leningen heeft ontvangen. De vordering waarvoor beslag is gelegd, betreft de terugbetaling van de door klaagster geleende bedragen. Klaagster heeft betwist dat zij deze leningen diende terug te betalen. Het was de cliënte van verweerder bekend dat klaagster zou overgaan tot de aankoop van (een onverdeeld aandeel in) een pand in Amsterdam. De cliënte van verweerder vreesde dat het geleende geld in de aankoop en verbouwing van het pand zou worden gestoken. Indien dat zou gebeuren, dan zou klaagster mogelijk niet meer in staat zijn de lening terug te betalen. De cliënte van verweerder had beslag kunnen leggen op het pand, maar dat zou betekenen dat de vader van klaagster op termijn zijn eigen dochter en kleinkinderen zou moeten ontruimen. Deze pijnlijke situatie wilde de vader van klaagster te allen tijde voorkomen. Nadat beslag was gelegd heeft de advocaat van klaagster contact opgenomen met verweerder met het verzoek de beslagen op te heffen tegen een hypotheekrecht op het nog door klaagster te verkrijgen (onverdeelde) pand. De cliënte van verweerder heeft niet met dit voorstel willen instemmen, omdat dit zou kunnen leiden tot het hiervoor genoemde pijnlijke situatie. Verweerder heeft (de advocaat van) klaagster namens zijn cliënte een tegenvoorstel gedaan. De advocaat van klaagster heeft verweerder laten weten dat klaagster niet met dit voorstel akkoord kon gaan. De advocaat van klaagster heeft echter geen tegenvoorstel gedaan. Verweerder heeft namens zijn cliënte een iets aangepast tegenvoorstel gedaan, maar ook hiermee kon klaagster niet instemmen. Op 30 juni 2016 heeft verweerder namens zijn cliënte (de advocaat van) klaagster nogmaals een aangepast tegenvoorstel gedaan, maar ook hiermee kon klaagster niet instemmen. Pas ter terechtzitting van 7 juli 2016 bleek dat klaagster een groot bezwaar had tegen het onder de ING Bank gelegde beslag, omdat dit beslag haar zou belemmeren in haar dagelijkse leven. Klaagster had echter eerder kunnen aangeven welk beslag doel had getroffen, waarna de cliënte van verweerder had kunnen overwegen het beslag onder de ING Bank op te heffen. Het was immers niet de bedoeling van de cliënte van verweerder om klaagster (en zeker niet haar kinderen) in hun dagelijks leven te hinderen, maar slechts om haar eigen verhaalsmogelijkheden veilig te stellen. De cliënte van verweerder heeft ter zitting ook geen verweer meer gevoerd tegen de vordering tot opheffing van het beslag onder de ING Bank. Hoewel verweerder begrijpt dat het beslag voor klaagster vervelende gevolgen heeft gehad, had zijn cliënte een redelijk belang bij het beslag en heeft zij zich ook redelijk opgesteld in de onderhandelingen over een alternatieve zekerheid. Verweerder heeft daarbij, na veelvuldig overleg met zijn cliënte en de betrokken personen, gewicht toegekend aan de wens van de vader van klaagster om deze financiële kwestie zelf op te lossen en toekomstige executiegeschillen (waaronder een mogelijke ontruiming van het pand) te voorkomen, aldus nog steeds verweerder.
4.4 Met inachtneming van de hiervoor in 4.1 geformuleerde maatstaf is de voorzitter van oordeel dat het verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij ten laste van klaagster beslag heeft doen leggen. Verweerder heeft dit gedaan in het belang van zijn cliënte, die stelt een vordering op klaagster te hebben. Deze vordering is door de voorzieningenrechter summierlijk deugdelijk bevonden. Dat verweerder bij het doen leggen van het beslag de grenzen van de hiervoor in 4.1 genoemde vrijheid heeft overschreden, is de voorzitter, mede gelet op de door verweerder gegeven toelichting die door klaagster onvoldoende is betwist, niet gebleken. De voorzitter overweegt voorts dat het klachtdossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor de stelling dat verweerder klaagster heeft gechanteerd en/of onder oneigenlijke druk heeft gezet. Integendeel, verweerder heeft (de advocaat van) klaagster meerdere (aangepaste) voorstellen gedaan die steeds meer aan klaagster tegemoet kwamen. Dat de cliënte van verweerder niet akkoord wilde gaan met het (enige) voorstel van klaagster, betekent niet dat verweerder haar heeft gechanteerd of onder druk heeft gezet.
4.5 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond zijn.
Ad klachtonderdeel c)
4.6 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij het opheffingskortgeding heeft getraineerd door te veel verhinderdata op te geven.
4.7 Verweerder heeft aangevoerd dat hij op 23 juni 2016 als verhinderdata vrijdag 24 juni 2016, dinsdag 28 juni 2016, woensdag 29 juni 2016 en maandag 4 juli 2016 heeft opgegeven. Dat de zitting niet eerder is bepaald dan op 7 juli 2016 kan volgens verweerder dan ook niet zijn veroorzaakt door de door hem opgegeven verhinderdata. De voorzitter overweegt dat, gelet op de door verweerder gegeven toelichting die door klaagster niet is betwist, klachtonderdeel c) feitelijke grondslag mist en mitsdien kennelijk ongegrond is.
Ad klachtonderdeel d)
4.8 Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat verweerder het beslag onder de ING Bank pas na een paar dagen heeft laten opheffen.
4.9 De voorzitter overweegt als volgt. Klaagster heeft de ING Bank op vrijdagmiddag 8 juli 2016, onder verwijzing naar het vonnis van de voorzieningenrechter van 7 juli 2016, verzocht het beslag op te heffen. De ING Bank heeft klaagster op maandag 11 juli 2016 bericht dat het beslag per heden is opgeheven (zie hiervoor, 1.13). Zonder nadere toelichting die ontbreekt valt niet in te zien waarom verweerder hiervan tuchtrechtelijk een verwijt zou kunnen worden gemaakt. Ook klachtonderdeel d) is derhalve kennelijk ongegrond.
4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 26 januari 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 26 januari 2017 verzonden.