ECLI:NL:TADRAMS:2017:265 Raad van Discipline Amsterdam 17-779/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:265
Datum uitspraak: 23-11-2017
Datum publicatie: 11-12-2017
Zaaknummer(s): 17-779/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat grotendeels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege ne bis in idem. Voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  23 november 2017

in de zaak 17-779/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 27 september 2017 met kenmerk 4017-0364, door de raad ontvangen op 28 september 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is op 19 augustus 2014 door het Juridisch Loket verwezen naar een kantoorgenote van verweerder (hierna mr. S.), met wie klager al eerder contact had gehad, in verband met een loonvordering op zijn ex-werkgever.

1.2 Op 27 augustus 2014 heeft mr. S. een gesprek gehad met klager. Na dit gesprek heeft zij een toevoeging op naam van klager aangevraagd. De toevoeging is op 22 september 2014 afgegeven.

1.3 Bij e-mail van 18 september 2014 heeft mr. S. klager meegedeeld dat zij het kantoor van verweerder met ingang van 20 september 2014 zal gaan verlaten en dat zij de zaak van klager om die reden heeft overgedragen aan verweerder.

1.4 Bij e-mail van 26 september 2014 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij op Aruba verbleef en op 30 september 2014 zou terugkeren naar Nederland en dat hij graag op 31 september 2014 een gesprek zou hebben met verweerder. Klager heeft daaraan toegevoegd dat, indien dit niet mogelijk zou zijn, een en ander ook via e-mail kon worden besproken of een afspraak kon worden gemaakt voor een latere datum.

1.5 Klager en verweerder hebben vervolgens een afspraak gemaakt voor een gesprek op 10 oktober 2014 om 11:00 uur. Klager is pas ’s middags op het kantoor van verweerder verschenen. Klager heeft verweerder toen niet gesproken.

1.6 Op 16 oktober 2014 heeft klager verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Ik ben smiddags [op 10 oktober 2014, toevoeging voorzitter] langs geweest om gegevens in te leveren en een verzoek op een telefonisch gesprek (…) Er is mij verteld dat ik u niet kan bellen voordat ik een kennis making gesprek heb gehad, ik kan mij daar niet in vinden, heb namelijk al een gesprek met 2 advocaten van uw kantoor, dat de advocaat weg gaat, kan mij niet aangerekend worden. Omdat het zo lang duurt en de gang van zaken heb ik besloten geen gegevens in te leveren en zou gaan na denken of ik wel werder wil met uw kantoor. (…)

Ik ben bij uw kantoor gekomen op aanraden van een vriendin die zeer tevreden is over hulp die zij gekregen heeft (…) Ik val van de ene verbazing in de andere. Ik snap dat uw kantoor het druk heeft, maar hadden jullie mij dat van te voren verteld was ik graag elders om juridisch hulp gegaan.

De werkergever die door mijn reacties door heeft gekregen dat die mij verkeerd heeft ingeschat, is overgegaan tot verschillende betalingen, ik ben niet eens met de uren nog betaling.”

1.7 Bij e-mail van 20 oktober 2014 heeft verweerder klager meegedeeld dat er inmiddels een toevoeging was verleend die hij op zijn naam zou laten zetten en dat hij na ontvangst van de eigen bijdrage de wederpartij van klager zou aanschrijven en – zo nodig – een procedure aanhangig zou maken.

1.8 Bij e-mail van 21 oktober 2014 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij de eigen bijdrage had ontvangen en een brief en een dagvaarding zou opstellen.

1.9 Verweerder heeft klager bij e-mail van 24 oktober 2014 meegedeeld dat hij bezig was met het dossier van klager en dat het hem niet geheel duidelijk was wat en hoeveel klager nu precies wil vorderen. Verweerder heeft klager verzocht via het secretariaat een afspraak met hem te maken om de zaak door te spreken.

1.10 Op 30 oktober 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder.

1.11 Bij e-mails van 8 en 28 januari 2015 heeft klager verweerder gevraagd naar de voortgang in zijn zaak. Verweerder heeft hierop bij e-mail van 17 februari 2015, voor zover relevant, geantwoord:

“Dank nog voor uw mail en excuses voor mijn late reactie. Door drukte heb ik de zaak laten liggen en dat had ik niet moeten doen (in ieder geval had ik u even moeten informeren).

Het probleem dat ik met deze zaak heb is dat het mij niet helemaal duidelijk is wat u wilt. Als ik de correspondentie met de wederpartij zie, dan maak ik daaruit op dat die bereid is om fouten etc. recht te zetten. Uit de correspondentie maak ik ook op dat dit is gebeurd.

(…)

Het komt mij voor dat u aanspraak heeft op het netto equivalent van de volgende bedragen.

loon: 393 uren x 11,20 euro = 4.401,60 euro

vakantiegeld: 8% over 4.401,60 euro = 352,13 euro

vakantiedagen: 37,632 uren x 11,20 euro = 421,48 euro

Daarnaast heeft u een onkostenvergoeding afgesproken. Ik maak uit de stukken op dat al uw (reis)kosten vergoed worden. Dit is dus een kwestie van bonnetjes optellen en het resultaat vergelijken met hetgeen aan u is uitbetaald.

(…)

Wat ik u wil vragen is of u zelf even een vergelijking maakt tussen hetgeen waarop u op grond van het bovenstaande recht heeft en wat u gekregen heeft. Ik kan dan de wederpartij hierop aanspreken. Gelet op de hoogte van de bedragen vraag ik mij overigens af of het proceseconomisch de moeite loont om hierover te gaan procederen. (…)

Graag hoor ik van u.”

1.12 Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van 10 maart 2015 onder meer geschreven:

“Wat ik wil is dat de werkgever mij betaal wat hij moet betalen en de schade vergoed dat is alles. Wat ik recht op heb en hoort te eisen dat dient de advocaat te adviseren.

(…)

Ik heb aangegeven om binnen een termijn van 10 werkdagen (15-8-2014) alles uit te betalen waar ik recht op heb, correcte loonstroken en een eindspecificatie, anders eiste ik de wettelijke verhoging, wettelijke rente en zou ik gerechtelijke stappen ondernemen. De betaling is niet juist en niet binnen die termijn verwerkt en eind specificatie is nooit geweest.

(…)

Een aantal gegevens in uw berekening zijn niet juist.

(…)

Uw berekening is nog lager dan die van werkgever ?

mijn berekening:

loon: 393 uren x 11,20 euro = 4.401,60 euro

vakantiegeld: 8,85% over 4.401,60 euro = 389,54 (volgens arbeidsovereenkomst is vakantiegeld 8,85%)

vakantiedagen: 41.8152 uren x 11,20 euro = 468,33 euro (volgens arbeidsovereenkomst is vakantiedagen 10,64%)

De werkgever heeft 375,15 euro (vakantiegeld) en 451,05 (vakantiedagen) betaald.

De werkgever is ook wettelijke rente en verhoging verschuldigd over te laat betaalde loon.

De werkgever hoort nog te betalen een toeslag van 50% voor feestdagen (…)

Er is meer betaald dan de afschriften reiskosten die ik heb gestuurd naar werkgever, maar werkelijke kosten(geen bonnen) zijn hoger dan wat zij betaald hebben, dus vindt ik het goed zo.” 

1.14 Bij e-mail van 13 april 2015 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij de zaak van klager nog een keer had bestudeerd en dat het door klager te vorderen bedrag te laag is om een procedure te beginnen;  dat de conclusie van klager om het erbij te laten terecht is en dat hij zal overgaan tot sluiting van het dossier van klager.

1.15 Op 16 april 2015 is de toevoeging op naam van verweerder gemuteerd, met ingang van 14 april 2015. De mutatieaanvraag dateert van 11 september 2014.

1.16 Mr. L heeft de zaak van verweerder overgenomen. Op 23 juni 2015 heeft mr. L namens klager een toevoeging aangevraagd, die op 14 september 2015 is verleend.

1.17 Klager heeft reeds eerder, op 13 juli 2015, een klacht ingediend over verweerder, die eveneens zag op de door verweerder aan klager verleende rechtsbijstand met betrekking tot het geschil dat klager heeft met zijn ex-werkgever. Bij beslissing van 15 november 2016 (ECLI:NL:TADRAMS:2016:231) heeft de raad de klacht van klager in beide onderdelen ongegrond verklaard. Bij beslissing van 21 april 2017 (ECLI:NL:TAHVD:2017:73) heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad van 15 november 2016 vernietigd, de klacht van klager alsnog in beide onderdelen gegrond verklaard en verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd.

1.18 Bij brief van 29 mei 2017 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht over verweerder ingediend. 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) een opdrachtbevestiging en algemene voorwaarden aan klager heeft verstrekt c.q. doen verstrekken op naam van P Advocaten, terwijl P Advocaten toen niet meer bestond;

b) een toevoeging heeft aangevraagd op naam van een vertrekkende kantoorgenoot en de zaak vervolgens heeft behandeld op basis van die toevoeging;

c) op 14 april 2015 een aanvraag heeft ingediend ter mutatie van de toevoeging, zonder toestemming van klager en zonder klager daarvan op de hoogte te stellen;

d) heeft geweigerd de brief van de Raad voor Rechtsbijstand en/of een kopie van de toevoeging aan klager te verstrekken;

e) de Raad voor Rechtsbijstand en klager heeft misleid door een toevoeging op naam van mr. S aan te vragen en zelf werkzaamheden op basis van die toevoeging te verrichten;

f) in zijn e-mail aan klager van 20 oktober 2014 heeft gelogen;

g) de zaak van klager tegen diens wil heeft gesloten kort voordat verweerder geschorst werd;

h) klager verkeerd heeft geïnformeerd over het adres waar klager op grond van de interne klachtenregeling een klacht over verweerder kon indienen;

i) het dossier van klager zonder diens toestemming heeft overgedragen en heeft besproken met de opvolgend advocaat, een en ander om te bewerkstelligen dat een nieuwe toevoeging zou worden aangevraagd voor dezelfde zaak;

j) verkeerde informatie aan de opvolgend advocaat heeft verstrekt over de datum waarop de toevoeging door verweerder is gedeclareerd;

k) niet alle gegevens uit het dossier heeft verstrekt aan de opvolgend advocaat;

l) zich onvoldoende in het dossier van klager heeft verdiept;

m) aan de deken, de opvolgend advocaat, een klachtenfunctionaris en de Raad voor Rechtsbijstand onjuiste gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist of kon weten dat deze onjuist waren;

n) zijn eigen belang, het innen van toevoegingsgelden, steeds heeft gesteld boven het belang van klager;

o) een aantal Gedragsregels heeft overtreden;

p) zich zo heeft gedragen dat hij het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad;

q) in het kader van de eerder door klager over verweerder indiende klacht niet alle gegevens heeft verstrekt.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert het volgende aan. P Advocaten en IJ Advocaten zijn dezelfde rechtspersoon. Toevoegingen worden altijd aangevraagd door de advocaat die de zaak behandelt. Bij einde dienstverband van een advocaat worden zaken (met toevoeging) overgenomen door een andere advocaat van het kantoor. Zo is het bij de zaak van klager ook gegaan en hiertegen heeft klager nimmer bezwaar gemaakt. De aanvraag om de toevoeging op naam van verweerder te zetten is gedaan op 12 september 2014. Op 14 april 2015 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging op naam van verweerder gezet. De toevoeging is destijds niet door verweerder, maar door mr. S. aangevraagd. Aan klager is niet geweigerd informatie hierover te verstrekken. De toevoeging is op 12 mei 2015 door verweerder gedeclareerd. Verweerder heeft een bedrag van € 392,76 voor de behandeling van de zaak gekregen. Verweerder betwist voorts dat hij tegen klager heeft gelogen; in de e-mail aan klager van 20 oktober 2014 heeft hij klager precies uitgelegd wat de vervolgstappen zouden zijn. Wat verweerder betreft hoort een toevoeging op naam te staan van degene die de zaak behandelt. Verweerder heeft voor zijn schorsing de lopende zaken overgedragen aan collega’s. De zaak van klager is niet tegen de wil van klager gesloten. Voor zover verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat klager het erbij wilde laten zitten, had klager dat aan verweerder kunnen melden. De klacht van klager over verweerder is behandeld volgens de interne klachtenregeling. Klager wilde zijn klacht echter niet bespreken. Verweerder heeft voorts niet met de opvolgend advocaat van klager gesproken over klager. Wel heeft hij het dossier van klager aan de opvolgend advocaat gestuurd. Verweerder heeft zich voldoende verdiept in het dossier. Het staat verweerder tot slot vrij om in het kader van een tuchtrechtprocedure zijn verweer te voeren zoals hij dat wil, aldus nog steeds verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 Ook in het tuchtrecht geldt het beginsel dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit een maatregel kan worden opgelegd (het ne bis in idem-beginsel). Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dan ook dat een klacht over een advocaat, als daarover een beslissing is gegeven, niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Bepalend daarbij is het feitenmateriaal dat aan de eerste uitspraak ten grondslag is gelegd.

4.2 Het voormelde beginsel brengt mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend. Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel van goede procesorde.

4.3 Gelet op de in de beslissing van de raad van 15 november 2016 en de beslissing van het Hof van Discipline van 21 april 2017 vermelde feiten stelt de voorzitter vast dat de onderhavige klacht betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als waarop de in genoemde beslissingen beoordeelde klachten berustten. Allebei de klachten zien immers op de door verweerder verleende rechtsbijstand aan klager met betrekking tot het geschil dat klager heeft met zijn werkgever. Nieuwe feiten zijn niet gebleken. Klager heeft weliswaar aangevoerd dat hij van bepaalde dingen pas op de hoogte is geraakt na de beslissing van de raad van 15 november 2016 dan wel de beslissing van het Hof van Discipline van 21 april 2017, maar dat is onvoldoende om in het kader van deze procedure van nieuwe feiten te spreken. De door klager genoemde “nieuwe feiten” hadden immers redelijkerwijs eerder bij klager bekend kunnen zijn. Van klager mag worden verwacht dat hij voor of tijdens de eerdere klachtenprocedure nagaat – of eventueel via de deken na laat gaan – of hij alle relevante informatie heeft en of zijn klacht in het licht daarvan compleet is. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweerders bijstand aan hem naar voren heeft gebracht, komt dat voor zijn rekening. Nieuwe klachten die daarop betrekking hebben worden alleen in behandeling genomen als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Daarvan is niet gebleken. De voorzitter zal klager dan ook, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht, behalve voor wat betreft klachtonderdeel q), nu dit klachtonderdeel ziet op de manier waarop verweerder verweer heeft gevoerd in de vorige klachtprocedure. Daarop had de vorige klachtprocedure geen betrekking.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel q) heeft verweerder terecht aangevoerd dat het hem vrij staat verweer te voeren op een manier die hem goeddunkt. Voor zover daarvan al sprake is geweest kan het verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk worden tegengeworpen dat hij bepaalde stukken niet heeft ingebracht in de klachtprocedure. Klachtonderdeel q) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.5 De voorzitter merkt ten overvloede nog op dat als klager wel ontvankelijk zou zijn geweest in klachtonderdelen a) tot en met p), deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond zouden zijn geweest omdat klager de klachtonderdelen, tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder waarop klager niet inhoudelijk heeft gereageerd, onvoldoende heeft onderbouwd.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a) tot en met p), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

- klachtonderdeel q), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 23 november 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 23 november 2017 verzonden.