ECLI:NL:TADRAMS:2017:257 Raad van Discipline Amsterdam 17-387/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:257
Datum uitspraak: 20-11-2017
Datum publicatie: 05-12-2017
Zaaknummer(s): 17-387/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gegrond verzet. Verweerder heft de geheimhoudingsplicht uit de mediationovereenkomst geschonden. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 20 november 2017

in de zaak 17-387/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 30 juni 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 21 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 18 mei 2017 met kenmerk 4016-0808, door de raad ontvangen op 19 mei 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 30 juni 2017 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 30 juni 2017 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 24 juli 2017, door de raad ontvangen op 27 juli 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 oktober 2017 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 24 juli 2017. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van verweerder aan de raad van 2 oktober 2017.

2 FEITEN

Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Klager heeft in verzet terecht aangevoerd dat de door de voorzitter vastgestelde relevante feiten niet volledig zijn. De feiten moeten worden aangevuld.

2.1 In de mediationovereenkomst van 30 september 2015 staat, naast het door de voorzitter onder 1.4 geciteerde artikellid en voor zover hier relevant, het volgende:

6.8 Ongeacht of de Partijen in mediation tot overeenstemming komen, spreken zij aan het einde van de mediation met elkaar af of en op welke wijze het verloop en het resultaat van de mediation extern bekend worden gemaakt en in hoeverre de algehele geheimhoudingsplicht in stand blijft. Dit wordt schriftelijk vastgelegd. Zonder schriftelijke vastlegging is en blijft alles wat in de mediation is uitgewisseld vertrouwelijk, met uitzondering van de feiten en gegevens die ook zonder de mediation bekend waren. Zonder andersluidende afspraak tussen Partijen vallen ook onder de geheimhouding: de mediationovereenkomst en iedere mededeling over wie de mediation heeft beëindigd en de reden daarvoor.

6.9 Mocht het tussen de Partijen na afloop van de mediation tot een procedure komen dan kan daarin slechts gemeld worden dat mediation tussen partijen heeft plaatsgevonden en dat dit niet tot overeenstemming heeft geleid.”

De mediationovereenkomst is ondertekend door partijen en de betrokken advocaten, waaronder verweerder.

2.2 In aanvulling op de door de voorzitter in 1.5 geciteerde passages uit het door verweerder namens de UvA ingediende verweerschrift in de beroeps-procedure:

“17. (…) [B] en [klager] hebben ruim 7 uur met elkaar gesproken, verspreid over twee dagen. Dit heeft niet tot een oplossing geleid. Volgens [klager] was er slechts sprake van dossieropbouw.

(…)

91. (…) (met een totale lengte van zeven uur).

(…)

109. (…) (in totaal is er tussen partijen onder leiding van een mediator 7 uur gesproken).

(…)

111. Zowel tijdens de gesprekken in juni en augustus 2015, het kort geding in verband met het (eerste) besluit om [klager] op non-actief te stellen (…), de bezwaarprocedure in verband met dit besluit (…), de gesprekken en mediation die hierover zijn gevoerd en de correspondentie (…) heeft [klager] op geen enkele wijze blijk gegeven van enige kritische zelfreflectie met betrekking tot zijn houding en gedrag”

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover bij de beoordeling van dit verzet relevant, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de geheimhoudingsverplichting uit de mediationovereenkomst heeft geschonden door bepaalde passages in het verweerschrift in de beroepsprocedure. 

3.2 De gronden van het verzet komen er op neer dat de voorzitter ten onrechte heeft geoordeeld dat de betreffende passages in het verweerschrift niet zien op het verloop van de mediationovereenkomst, de daarbij door partijen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij door hen verstrekte informatie. Immers, door herhaaldelijk naar de mediation te verwijzen, het onderwerp consequent breder te omschrijven dan het geval was en daarbij (vermeende) standpunten van partijen weer te geven wordt aan de mediation een zwaar gewicht toegekend. Hiermee is verweerder veel verder gegaan dan het slechts vermelden dat er mediation heeft plaatsgevonden en dat dit niet tot overeenstemming heeft geleid (artikel 6.9 mediation-overeenkomst).

4 VERWEER

4.1 Verweerder handhaaft zijn eerder ingenomen verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 Allereerst heeft de raad te beoordelen of het verzet gegrond is. Het verzet richt zich alleen tegen de beoordeling door de voorzitter van het klachtonderdeel dat hiervoor in 3.1 is weergegeven. Naar het oordeel van de raad heeft klager terecht aangevoerd dat de voorzitter bij de beoordeling van dat klachtonderdeel geen acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Meer in het bijzonder heeft de voorzitter de hiervoor in 2.1 en 2.2 genoemde feiten ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken. Het verzet is in zoverre dan ook gegrond en de raad zal thans zelf overgaan tot beoordeling van het klachtonderdeel.

5.2 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.3 De raad is van oordeel dat verweerder met de passages in het verweerschrift, zoals geciteerd in 1.4 van de voorzittersbeslissing en aangevuld in 2.2 van deze beslissing, artikel 6.9 van de mediationovereenkomst heeft geschonden. In die passages heeft verweerder immers meer vermeld dan het enkele feit dat er mediation heeft plaatsgevonden en dat dit niet tot overeenstemming heeft geleid; verweerder heeft onder meer iets geschreven over het onderwerp, de inzet en de duur van de mediation. In punt 17 en punt 111 van het verweerschrift lijkt verweerder zelfs iets te prijs te geven over door klager ingenomen standpunten in de mediation. Dat klager zelf ook de mediationovereenkomst zou hebben geschonden, zoals verweerder heeft aangevoerd, doet, wat daar verder ook van zij, aan het voorgaande niet af. Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de geheimhoudingsplicht uit de mediationovereenkomst te schenden. Gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de geringe ernst van de schending en de blanco antecedentenlijst van verweerder, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Dat er sprake is geweest van welbewust handelen van verweerder, teneinde processueel voordeel voor zijn cliënte te behalen, zoals klager heeft aangevoerd, kan de raad niet vaststellen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

7.4. Het verzoek van klager om vergoeding van de door hem in onderhavige procedure gemaakte juridische kosten wordt, onder verwijzing naar de Tijdelijke Richtlijn Kostenveroordeling Hof en Raden van Discipline, afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet tegen klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. A. de Groot en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 november 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 20 november 2017 verzonden.