ECLI:NL:TADRAMS:2017:243 Raad van Discipline Amsterdam 17-754/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:243
Datum uitspraak: 13-11-2017
Datum publicatie: 01-12-2017
Zaaknummer(s): 17-754/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en deels kennelijk ongegrond. Het staat verweerder vrij klaagster namens zijn cliënt in rechte te betrekken. Geen strijd met Gedragsregel 7 want geen advocaat-cliënt relatie.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 13 november 2017

in de zaak 17-754/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 14 september 2017 met kenmerk 4017-0460, door de raad ontvangen op 18 september 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft medio 2011 een zaak behandeld voor de heer S (h.o.d.n. S Koeriers). Klaagster trad daarbij op als contactpersoon. Eind september 2011 is er een vaststellingsovereenkomst gesloten, ondertekend door de heer S. Het schikkingsbedrag is uitbetaald op de derdengeldrekening van verweerder.

1.2 Verweerder heeft de ontvangst van het schikkingsbedrag bij e-mail van 7 oktober 2011 aan klaagster bevestigd en haar verzocht om hem te laten weten hoe het schikkingsbedrag uitbetaald dient te worden. Bij e-mail van diezelfde dag heeft klaagster verweerder gevraagd het schikkingsbedrag naar haar rekening over te maken. Nadat verweerder een en ander bij de heer S had geverifieerd heeft hij klaagster bij e-mail van 10 oktober 2011 meegedeeld dat het schikkingsbedrag is overgemaakt naar haar rekening.

1.3 In juni 2015 heeft de heer S klaagster verzocht om inlichtingen te verstrekken aan zijn belastingadviseur over de bedragen die naar haar rekening zijn overgeboekt. Klaagster heeft daarop afwijzend gereageerd bij brief van 7 juni 2015.

1.4 Bij brief van 1 september 2015 heeft verweerder namens de heer S klaagster verzocht hem te berichten of zij de vordering van de heer S op haar ten bedrage van € 79.670,04 erkent of niet. Bij brief van 10 september 2015 heeft klaagster verweerder meegedeeld dat zij meent nog een aanzienlijk bedrag van de heer S te vorderen te hebben. Bij brief van 19 november 2015 heeft verweerder namens de heer S op de brief van klaagster gereageerd en haar onder meer in de gelegenheid gesteld rekening en verantwoording af te leggen over het door haar voor de heer S beheerde geld. Dat heeft klaagster geweigerd, waarna verweerder namens de heer S tot dagvaarding is overgegaan.

1.5 Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 12 juli 2017, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij op eigen initiatief zijn derdengeldrekening heeft laten gebruiken om geld, dat toebehoorde aan de heer S, uit het zicht te houden zodat de echtgenote van de heer S, met wie hij destijds in scheiding lag, de helft van het schikkingsbedrag is ontzegd;

b) hij klaagster valselijk beschuldigt van het onttrekken van geld aan het schikkingsbedrag dat via zijn derdengeldrekening op haar rekening is gestort;

c) het hem niet vrij staat om tegen klaagster op te treden omdat hij gebruik kan maken van vertrouwelijke informatie die door haar met hem in een eerdere fase is gedeeld.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Allereerst dient te worden nagegaan of klaagster kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op het overmaken van het schikkingsbedrag van de derdengeldrekening van verweerder naar de rekening van klaagster in oktober 2011 (zie hiervoor, 1.2). De voorzitter overweegt dat de termijn uit artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet is gaan lopen op (uiterlijk) 10 oktober 2011, het moment waarop verweerder klaagster heeft meegedeeld dat het schikkingsbedrag is overgemaakt naar haar rekening. Door hierover pas in juli 2017 een klacht in te dienen, heeft klaagster de in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet genoemde termijn overschreden. Klaagster is dan ook niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a).

Ad klachtonderdeel b)

4.3 De voorzitter stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat de advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.

4.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar (namens zijn cliënt de heer S) in rechte heeft betrokken en haar valselijk beschuldigt van het onttrekken van gelden.

4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Het staat verweerder, als advocaat van de wederpartij van klaagster, vrij om klaagster aan te schrijven en haar om verantwoording te vragen over gelden die op haar rekening zijn gestort en om haar vervolgens namens zijn cliënt in rechte te betrekken. Het is aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter om over dat geschil te oordelen. Dat verweerder door zijn handelen de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden is niet gebleken. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6 De voorzitter stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalige) cliënt. De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn (voormalig) cliënt geraakt, terwijl voorts de (voormalig) cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in Gedragsregel 7 lid 5 òf indien beide partijen overeenkomstig Gedragsregel 7 lid 6 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij.

4.7 De vraag die allereerst moet worden beantwoord is of klaagster kan worden aangemerkt als (voormalig) cliënte van verweerder. Naar het oordeel van de voorzitter moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. Dat klaagster in het verleden is opgetreden als contactpersoon van de heer S, betekent niet dat tussen klaagster en verweerder een advocaat-cliënt relatie is ontstaan (of een relatie die daaraan gelijk te stellen is). Nu geen sprake is (geweest) van een advocaat-cliënt relatie tussen klaagster en verweerder, handelt verweerder niet in strijd met Gedragsregel 7 door de heer S in de procedure tegen klaagster bij te staan. Dit betekent dat klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is. Overigens heeft klaagster ook niet onderbouwd over welke, van haar afkomstige, vertrouwelijke informatie over haar verweerder zou beschikken.

Conclusie

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet en artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klaagster, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a);

- klachtonderdelen b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 13 november 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 13 november 2017 verzonden.