ECLI:NL:TADRAMS:2017:238 Raad van Discipline Amsterdam 17-733/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:238
Datum uitspraak: 06-11-2017
Datum publicatie: 17-11-2017
Zaaknummer(s): 17-733/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De klacht komt er in de kern op neer dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met – de voor hem kenbare – belangen van klagers. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 6 november 2017

in de zaak 17-733/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 8 september 2017 met kenmerk 4017-0342, door de raad ontvangen op 11 september 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagsters sub 1 en 2 zijn besloten vennootschappen. Klager sub 3 is uiteindelijk belanghebbende bij klaagsters sub 1 en 2. Sinds medio 2016 is klager sub 3 ook enig bestuurder van klaagsters sub 2, die op haar beurt enig bestuurder van klaagster sub 1 is. Tot aan 30 maart 2015 was klager sub 3 (indirect) ook al enig bestuurder van klaagsters sub 1 en 2.

1.2 Klager sub 3 is initiator geweest van een actie die erop gericht was van de Staatsloterij schadevergoeding te ontvangen voor misleiding van de deelnemers aan de staatsloterij. Daartoe heeft verweerder (onder meer) gebruik gemaakt van klaagster sub 1 en de Stichting Loterijverlies.nl. (hierna: de Stichting), die in het handelsverkeer gezamenlijk onder de naam Loterijverlies optraden. Oprichter van de Stichting was klaagster sub 1, die tot 29 februari 2016 ook enig bestuurder is geweest van de Stichting.

1.3 Personen die schadevergoeding van de staatsloterij wensten te ontvangen hebben zich aangesloten bij de Stichting Loterijverlies.nl (hierna de Stichting) en hebben gelden bijeengebracht teneinde de Stichting in staat te stellen tegen de Staatsloterij te procederen.

1.4 Breton Limited (hierna Breton) is een trustvennootschap die (onder andere) de directie voert over vennootschappen. Op 23 maart 2015 hebben klager sub 3 en JTC Group, waarvan Breton onderdeel is, een engagement letter getekend, op grond waarvan Breton werkzaamheden is gaan verrichten voor diverse aan klager sub 3 gelieerde rechtspersonen, waaronder de Stichting en klaagsters sub 1 en 2.

1.5 Met ingang van 29 februari 2016 is Breton de enige bestuurder van de Stichting geworden.

1.6 Volgens een groep personen die geld had ingelegd ten behoeve van de door de Stichting tegen de Staatloterij te voeren procedure(s) heeft de Stichting een deel van dat geld onjuist (voor andere doeleinden dan het procederen tegen de Staatsloterij) aangewend. Zij zijn bij de rechtbank Noord-Holland een verzoekschriftprocedure begonnen tegen de Stichting en tegen Breton in haar hoedanigheid van enig bestuurder van de Stichting. Zij hebben onder meer het ontslag van Breton als bestuurder van de Stichting gevorderd.

1.7 Bij beschikking van 30 juni 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland het hiervoor genoemde verzoek aangehouden voor de duur van vier maanden. Daarnaast heeft de rechtbank hangende het onderzoek een voorlopige voorziening getroffen: Breton is voor de duur van de behandeling van het verzoek tot ontslag geschorst als bestuurder en mr. Van den E is benoemd als tijdelijk bestuurder, met onder meer als opdracht het verrichten van onderzoek naar de in de beschikking genoemde financiële transacties en naar de gang van zaken rondom de aan klager sub 3 in privé verstrekte hypothecaire geldlening.

1.8 Klaagster sub 1 en Breton zijn van deze beschikking in hoger beroep gekomen. Bij beschikking van 31 januari 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2016 bekrachtigd.

1.9 Breton werd in deze procedures aanvankelijk bijgestaan door de (huis)advocaat van klager sub 3 en diens vennootschappen, mr. R.

1.10 Op 24 maart 2017 om 10:00 uur zou een vervolgzitting in de verzoekschriftprocedure plaatsvinden voor de rechtbank Noord-Holland, waarbij het onderzoeksrapport van mr. Van den E zou worden behandeld. Tevens stond ter behandeling op de agenda een op 6 september 2016 door mr. R namens Breton ingediend verzoek (door mr. R zelf aangeduid als incident). Dat verzoek strekte tot herbenoeming van Breton als bestuurder van de Stichting. Met het oog op die zitting heeft Breton verweerder op 22 maart 2017 (aan het einde van de dag) gevraagd haar bij te staan.

1.11 Breton heeft mr. R op 23 maart 2017 laten weten dat verweerder de zaak van hem zou overnemen. In de ochtend van 23 maart 2017 heeft verweerder zich per faxbrief aan de rechtbank gesteld als opvolgend advocaat van Breton. Bij die faxbrief was als bijlage gevoegd een brief van Breton van 23 maart 2017, waarin zij ontslag nam als bestuurder van de Stichting. In de middag van 23 maart 2017 heeft mr. R de rechtbank bericht dat klaagster sub 1 zich als belanghebbende in de procedure wenste te voegen.

1.12 Verweerder heeft op de zitting van 24 maart 2017 namens Breton het woord gevoerd. Nadat verweerder het standpunt van Breton had toegelicht en het door mr. R namens Breton ingediende (door mr. R als incident aangeduide) verzoek had ingetrokken heeft hij, gelet op het genomen ontslag, met toestemming van de rechtbank de zitting verlaten.

1.13 Bij brief van 12 mei 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.14 Bij beschikking van 8 juni 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland twee nieuwe, niet aan klagers gelieerde, bestuurders bij de Stichting benoemd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) in de ochtend van 23 maart 2017 – derhalve kort voor de zitting van 24 maart 2017 – een brief aan de rechtbank heeft gestuurd waarin Breton ontslag nam als bestuurder van de Stichting, zonder klager sub 3 daarvan (als (indirect) bestuurder van klaagster sub 1) op de hoogte te stellen;

b) zich op de zitting van 24 maart 2017 onnodig grievend over klager sub 3 en mr. R heeft uitgelaten;

c) de administratie van de Stichting aan mr. Van den E heeft overhandigd en aldus heeft meegewerkt aan een “als corrupt beoogde overname”;

d) Breton heeft geadviseerd ontslag te nemen als bestuurder, zonder het dossier te hebben gelezen, en Breton heeft geadviseerd geen enkele transactie uit te voeren.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het optreden van verweerder als advocaat van Breton, niet als advocaat van een van de klagers. De essentie van de klacht is dat verweerder bij het verlenen van rechtsbijstand aan Breton onvoldoende rekening heeft gehouden met de – voor hem kenbare – belangen van klagers.

4.2 De voorzitter stelt voorop dat verweerder, als advocaat van Breton, in beginsel uitsluitend de belangen van Breton diende te behartigen en dat de wens van Breton voor hem dan ook leidend diende te zijn. Daarbij geldt dat aan een advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.

4.3 Niet is in geschil dat Breton in maart 2017 ontslag wilde nemen als bestuurder van de Stichting. Die wens conflicteerde op dat moment met de belangen van klagers; zij wilden immers voorkomen dat een niet aan hen gelieerd stichtingsbestuur zou worden benoemd. Niet valt echter in te zien waarom verweerder de wens van zijn cliënte had moeten negeren ten gunste van de belangen van klagers. Klagers stellen in dit verband dat de aard van de trustovereenkomst, op grond waarvan Breton haar taak als bestuurder van de Stichting vervulde, meebrengt dat Breton naar hun belangen diende te kijken en daarmee rekening diende te houden. Daargelaten dat Breton de trustovereenkomst al op 13 oktober 2016 had opgezegd en de rechtsrelatie tussen Breton en klagers, althans klaagsters sub 1 en 2, derhalve ten tijde van het optreden van verweerder reeds was geëindigd, is deze stelling van klagers niet relevant voor de (tuchtrechtelijke) beoordeling van het gedrag van de advocaat van Breton. Een overeenkomst die aan een cliënt bepaalde verplichtingen oplegt jegens de contractspartij, bindt immers niet ook de advocaat van die cliënt. Als Breton op enigerlei wijze tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens een van de klagers (wat in deze procedure niet ter beoordeling staat), levert dat nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag op van de advocaat die Breton in dat verband heeft geadviseerd, althans bijgestaan.

4.4 Voor wat betreft de faxbrief van verweerder aan de rechtbank van 23 maart 2017 geldt dat het verweerder uiteraard vrijstond om het ontslag namens zijn cliënte aan de rechtbank mede te delen. Niet kan worden ingezien dat verweerder daarbij klager sub 3 of een van zijn vennootschappen - die geen van alle gerekwestreerde in de procedure waren - had moeten informeren. Klaagster sub 1 heeft zich weliswaar als belanghebbende in de procedure gevoegd, maar dat is pas gebeurd na het versturen van de faxbrief door verweerder. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b) overweegt de voorzitter dat klagers niet hebben geconcretiseerd welke voor (een van) hen grievende uitlating verweerder zou hebben gedaan. Voor zover klagers doelen op de opmerking van verweerder dat “Breton door haar voormalige raadsman niet juist, niet tijdig en niet volledig is geadviseerd, waarbij deze een tegenstrijdig belang had” geldt dat klagers daarover bij gebrek aan een rechtstreeks belang bij die klacht niet kunnen klagen. Die opmerking van verweerder had immers slechts betrekking op mr. R, niet op een van klagers. Dat verweerder ook zou hebben gezegd dat klager sub 3 Breton heeft misleid is door verweerder betwist en niet aannemelijk geworden. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

4.6 Dat verweerder namens Breton de administratie van de Stichting aan mr. Van den E zou hebben overhandigd valt hem niet tuchtrechtelijk te verwijten. Ook hier lijken klagers weer te miskennen hetgeen hiervoor, aan het slot van 4.3 is overwogen. Verweerder heeft bovendien terecht aangevoerd dat mr. Van den E door de rechtbank Noord-Holland was benoemd tot tijdelijk bestuurder van de Stichting en dat Breton als geschorste – en na haar ontslagname als voormalig – bestuurder van de Stichting gehouden was hem informatie te verstrekken en hem medewerking te verlenen, mede gelet op de aan hem opgedragen taken. Dat klagers grote vraagtekens zetten bij de benoeming door de rechtbank Noord-Holland van mr. Van den E als tijdelijk bestuurder, doet aan het voorgaande niet af. Ook klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.7 Over de inhoud van de adviezen die verweerder aan Breton zou hebben gegeven kan slechts Breton zich beklagen. Klagers hebben bij die klacht geen rechtstreeks belang. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat verweerder het dossier niet eens zou hebben bekeken. Klagers zijn dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d).

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klagers, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d);

klachtonderdelen a), b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 6 november 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 6 november 2017 verzonden.