ECLI:NL:TADRAMS:2017:236 Raad van Discipline Amsterdam 17-793/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:236
Datum uitspraak: 03-11-2017
Datum publicatie: 17-11-2017
Zaaknummer(s): 17-793/A/NH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk niet-ontvankelijk. Ne bis in idem.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 3 november 2017

in de zaak 17-793/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 21 september 2017 met kenmerk td/md/16-404, door de raad ontvangen op 22 september 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft een geschil (gehad) met zijn ex-werkgever(s) (Accounting Plaza B.V., Koninklijke Ahold B.V. en Albert Heijn B.V.). Verweerder trad op als advocaat van de ex-werkgever(s).

1.2 Tussen klager en zijn ex-werkgever(s) is geprocedeerd. In één van die procedures heeft verweerder bij conclusie van antwoord als productie een (kopie van een) aangetekende brief van Accounting Plaza B.V. van 26 maart 2002 in het geding gebracht. In die brief heeft Accounting Plaza B.V. de arbeidsovereenkomst met klager opgezegd. Klager betwist de echtheid van deze brief.

1.3 De kantonrechter heeft de vorderingen van klager bij vonnis van 7 oktober 2010 afgewezen. Klager is in hoger beroep gekomen van dit vonnis. Het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis de rechtbank van 7 oktober 2010 bij arrest van 13 mei 2014 bekrachtigd. In het arrest staat, voor zover hier van belang:

“ii. Bij brief van 22 december 2000 heeft Sixto B.V. handelende onder de naam “Accounting Plaza” [klager] bericht dat zij als werkmaatschappij van Ahold was opgericht en dat [klager] met ingang van 1 januari 2001 (administratief) naar haar werd overgeplaatst. De naam van Sixto B.V. is sindsdien tweemaal gewijzigd eerst in Accounting Plaza B.V. en vervolgens in Genpact NL B.V.. In het hiernavolgende zal de vennootschap steeds als Genpact worden aangeduid.

iii. Genpact heeft bij brief van 26 maart 2002 de arbeidsovereenkomst tussen haar en [klager] opgezegd met ingang van 9 augustus 2002 (…)”

In beide instanties is klager in de (proces)kosten van de ex-werkgever(s) veroordeeld.

1.4 In het vonnis van de kantonrechter staan als partijen vermeld klager en Accounting Plaza B.V., Koninklijke Ahold N.V. en Albert Heijn B.V. Op enig moment is de naam van Accounting Plaza B.V. gewijzigd in Genpact B.V. (zoals in punt ii van het arrest van het hof is overwogen, zie hiervoor 1.3). In het arrest van het hof staan (daarom) als partijen vermeld klager en Genpact NL B.V., Koninklijke Ahold N.V. en Albert Heijn B.V. Bij exploot van 17 september 2014 zijn de grosse van het vonnis van de rechtbank van 7 oktober 2010 en van het arrest van het hof van 13 mei 2014 aan het adres van klager betekend en is klager bevolen de in het exploot genoemde kosten, waaronder het nasalaris advocaat, te voldoen. Op 4 december 2014 is een herstelexploot aan klager betekend. In het eerste exploot stonden als verzoekers vermeld Genpact NL B.V., Koninklijke Ahold N.V. en Koninklijke Ahold N.V. Bij het tweede exploot is dit gerectificeerd in die zin dat voor de tweede vermelding van Koninklijke Ahold N.V. moet worden gelezen Albert Heijn B.V.

1.5 Klager heeft reeds eerder klachten over verweerder ingediend bij de deken, die eveneens zagen op de door verweerder verleende rechtsbijstand aan de ex-werkgever(s) van klager in het geschil met klager. Bij beslissing van 6 oktober 2014 (ECLI:NL:TADRAMS:2014:260) heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht van klager over verweerder kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Bij beslissing van 20 januari 2015 (ECLI:NL:TADRAMS:2015:29) heeft de raad het door klager ingestelde verzet tegen voornoemde voorzittersbeslissing ongegrond verklaard. Bij beslissing van 11 maart 2015 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline het hoger beroep tegen deze beslissing afgewezen. Het daartegen door klager ingestelde verzet is door het Hof van Discipline afgewezen bij beslissing van 1 juni 2015 (ECLI:NL:TAHVD:2015:180). Bij beslissing van 4 september 2015 (ECLI:NL:TADRAMS:2015:208) heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de tweede klacht van klager over verweerder deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van 9 mei 2016 (ECLI:NL:TADRAMS:2016:107) heeft de raad het door klager ingestelde verzet tegen voornoemde voorzittersbeslissing ongegrond verklaard. Het daartegen door klager ingestelde hoger beroep is door het Hof van Discipline afgewezen bij beslissing van 13 februari 2017 (ECLI:NL:TAHVD:2017:30).

1.6 Bij brief van 20 oktober 2016, aangevuld bij brieven van 9 november 2016, 2 december 2016, 22 december 2016, 20 januari 2017, 9 maart 2017, 23 maart 2017 en 18 april 2017 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerder.

1.7 Bij brief van 3 maart 2017 heeft klager verweerder onder meer gevraagd hem een afschrift te doen toekomen van het van de rechtbank verkregen bevelschrift inzake het door de deurwaarder in rekening gebrachte nasalaris advocaat.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) ten onrechte heeft gesteld dat er tussen Genpact NL B.V en klager een arbeidsovereenkomst heeft bestaan en dat Genpact NL B.V. die arbeidsovereenkomst bij brief van 26 maart 2002 heeft opgezegd tegen 9 augustus 2002;

b) ten onrechte heeft gesteld dat de cao van Albert Heijn B.V. en Koninklijke Ahold B.V. van toepassing was op de (vermeende) arbeidsovereenkomst tussen Genpact NL B.V. en klager;

c) niet bereid is geweest om klager kennis te laten nemen van de (vermeende) arbeidsovereenkomst tussen Genpact NL B.V. en klager, van de pensioenovereenkomst die Genpact B.V. met klager zou hebben afgesloten en van de ontslagbrief op briefpapier van Genpact NL B.V. van 26 maart 2002;

d) heeft bewerkstelligd dat ten overstaan van het hof is geprocedeerd op basis van een ontslagbrief van Genpact NL B.V. van 26 maart 2002, waardoor verweerder een fundamenteel beginsel van een eerlijk proces heeft geschonden;

e) een grosse van het vonnis van 7 oktober 2010 namens Genpact NL B.V. aan klager heeft laten betekenen, terwijl verweerder weet dat de rechtbank klager in dat vonnis niet heeft veroordeeld tot enige prestatie aan Genpact NL B.V. en er geen grosse dan wel minuutakte is opgemaakt van een vonnis van 7 oktober 2010 waarbij Genpact NL B.V. als procespartij/executant is genoemd;

f) namens Genpact NL B.V. zonder een bevelschrift van de rechtbank door de deurwaarder nasalaris advocaat aan klager in rekening heeft laten brengen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert aan dat de plaatsvervangend voorzitter van de raad in de beslissingen van 6 oktober 2014 en 4 september 2015 reeds een oordeel heeft gegeven over het merendeel van de thans door klager geuite klachten. Het door klager tegen die voorzittersbeslissingen ingediende verzet is door de raad ongegrond verklaard en het daartegen ingestelde hoger beroep is door het Hof van Discipline verworpen. Omdat klager ten opzichte van zijn eerdere klachten geen nieuwe argumenten aanvoert, dient hij ook in de onderhavige klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard. Bovendien maakt klager zich schuldig aan misbruik van klachtrecht, aldus verweerder.

3.2 Voor wat betreft het verwijt dat verweerder zonder een bevelschrift van de rechtbank nasalaris advocaat aan klager in rekening zou hebben gebracht voert verweerder aan dat de deurwaarder verantwoordelijk is voor de betekening en dat de verdere executie uit hoofde van die betekening een aangelegenheid is geweest van zijn voormalige kantoor. Bovendien heeft verweerders voormalige kantoorgenoot mr. M op 2 november 2016 aan klager bevestigd dat aan zijn bezwaar ten aanzien van het nasalaris tegemoet wordt gekomen en dat uit kostenoverwegingen wordt afgezien van het laten uitvaardigen van een bevelschrift ten aanzien van het nasalaris, aldus verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter overweegt allereerst dat, indien en voor zover de klacht tevens is gericht tegen het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is geweest, vooropgesteld dient te worden dat het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Enkel indien het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een besloten vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van de besloten vennootschap. Dit laatste is niet gebleken, zodat de klacht, indien en voor zover gericht tegen het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is geweest, kennelijk niet-ontvankelijk is.

4.2 Voorts geldt ook in het tuchtrecht het beginsel dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit een maatregel kan worden opgelegd (het ne bis in idem-beginsel). Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dan ook dat een klacht over een advocaat, als daarover een beslissing is gegeven, niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Bepalend daarbij is het feitenmateriaal dat aan de eerste uitspraak ten grondslag is gelegd.

4.3 Het voormelde beginsel brengt mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend. Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel van goede procesorde.

4.4 Gelet op de in de (inmiddels onherroepelijk geworden) voorzittersbeslissingen van 6 oktober 2014 en 4 september 2015 (zie 1.5) vermelde feiten stelt de voorzitter vast dat de onderhavige klacht betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als waarop de in genoemde voorzittersbeslissingen beoordeelde klachten berustten (en dat de klacht ook grotendeels dezelfde inhoud heeft als in genoemde voorzittersbeslissingen). Alle drie de klachten zien immers op de door verweerder verleende rechtsbijstand aan de ex-werkgever(s) van klager in het geschil met klager. Nieuwe feiten zijn gesteld noch gebleken. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedures niet alle klachten ten aanzien van verweerders bijstand aan de ex-werkgever(s) naar voren heeft gebracht, komt dat voor zijn rekening. Nieuwe klachten die daarop betrekking hebben worden alleen in behandeling genomen als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Daarvan is niet gebleken. De voorzitter zal klager dan ook, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

4.5 Ten overvloede merkt de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel f) – het enige nieuwe klachtonderdeel – op dat als klager wel ontvankelijk zou zijn geweest in dit klachtonderdeel, het klachtonderdeel kennelijk ongegrond is bij gebrek aan voldoende onderbouwing, mede gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klager, indien en voor zover de klacht is gericht tegen het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is geweest, met toepassing van artikel 46j lid 1, aanhef en onder b, Advocatenwet, kennelijk niet ontvankelijk in zijn klacht;

- klager, voor zover hij de klacht tegen verweerder heeft ingediend, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 3 november 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 3 november 2017 verzonden.