ECLI:NL:TADRAMS:2017:230 Raad van Discipline Amsterdam 17-566/A/A/D

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:230
Datum uitspraak: 27-10-2017
Datum publicatie: 07-11-2017
Zaaknummer(s): 17-566/A/A/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar gegrond. Bezwaar betreft het op ongeoorloofde wijze in ontvangst nemen en doorbetalen van contante gelden, het verrekenen van kosten met derdengelden zonder schriftelijke instemming van cliënt en het niet meewerken aan het dekenonderzoek. Schrapping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 27 oktober 2017

in de zaak 17-566/A/A/D

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de heer mr. P.N. van Regteren Altena, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

deken

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 27 juli 2017 met kenmerk 4017-0418, door de raad ontvangen op 28 juli 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 15 september 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor onder 1.1 genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 16, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 20 november 2015 heeft de heer H. een klacht ingediend tegen verweerder, onder meer inhoudende dat verweerder contant ontvangen betalingen buiten zijn administratie heeft gehouden. De raad doet in die zaak vandaag eveneens uitspraak (zaaknummer 17-565/A/A). De reactie van verweerder op de klacht is aanleiding geweest voor de deken om zelfstandig nader onderzoek te doen.

2.2 Op 31 maart 2016 heeft een kantoorbezoek plaatsgevonden. Met verweerder is hierna afgesproken dat de Unit Financieel Toezicht van de Nederlandse orde (hierna: de Unit) een financieel onderzoek zou verrichten naar contante betalingen die verweerder zou hebben ontvangen en daarover schriftelijk aan de deken zou rapporteren. De Unit is afzonderlijk verzocht om onderzoek te doen naar de financiële positie van het kantoor van verweerder.

2.3 Beide onderzoeken van de Unit hebben plaatsgevonden op 19 april 2016. Op 18 mei 2016 heeft verweerder aanvullende informatie verstrekt. Op 25 mei 2016 is schriftelijk om aanvullende informatie verzocht. Op 29 juni 2016 heeft verweerder die informatie verstrekt. Op 21 juli 2016 zijn beide conceptrapportages aan verweerder voorgelegd.

2.4 De Unit heeft verweerder per e-mail zeven keer verzocht te reageren op de conceptrapportages. Verweerder heeft niet inhoudelijk gereageerd.

2.5 Bij brief van 16 november 2016 heeft de Unit aan de deken rapport uitgebracht ten aanzien van de contante betalingen die verweerder zou hebben ontvangen. Bij brief van gelijke datum heeft de Unit rapport uitgebracht ten aanzien van de financiële positie van het kantoor van verweerder.

2.6 Uit het rapport van de Unit omtrent de contante betalingen blijkt dat verweerder in de periode van 6 januari 2010 tot en met 7 maart 2013 een bedrag van € 103.000, verdeeld over dertien deelbetalingen, aan contant geld in ontvangst heeft genomen. Een bedrag van € 60.416,40 contant geld is gestort op bankrekeningen van verweerder. Het resterende deel van het contant ontvangen geld bedraagt € 42.583,60. De Unit constateert dat niet blijkt op welke wijze dit bedrag administratief is verwerkt. Aan een Poolse advocaat is een bedrag van € 15.000 contant betaald, terwijl uit de beschikbare informatie niet blijkt op welke wijze de betaling administratief is verwerkt. Tevens volgt uit het rapport dat de Unit bepaalde betalingen aan het kantoor van verweerder niet in de administratie heeft kunnen terugvinden, en dat aan een buitenlandse advocaat met wie verweerder samen werkte een aanmerkelijk hoger bedrag is betaald dan het bedrag waarvoor verweerder facturen heeft ontvangen.

2.7 Naar aanleiding van de rapporten van de Unit heeft de deken verweerder bij brief van 2 december 2016 verzocht om nadere informatie. Omdat een reactie uitbleef is verweerder bij brieven van 23 december 2016 en 13 januari 2017 gerappelleerd, waarbij aan verweerder te kennen is gegeven dat een dekenbezwaar zou worden ingediend indien hij opnieuw niet zou reageren. Verweerder heeft gereageerd bij e-mail van 31 januari 2017 en verzocht om een nader uitstel.

2.8 Bij e-mail van 11 april 2017 heeft verweerder gereageerd op het verzoek van de deken.

2.9 Op 9 mei 2017 heeft opnieuw een gesprek tussen de deken en verweerder plaatsgevonden. Vervolgens heeft de deken verweerder in de gelegenheid gesteld om voor of uiterlijk op 1 juni 2017 aanvullende informatie te verstrekken. Verweerder heeft bij e-mails van 2 en 8 juni 2017 gereageerd. Vervolgens heeft de deken bij brief van 27 juli 2017 het onderhavige dekenbezwaar ingediend.

3 HET BEZWAAR

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a. heeft gehandeld in strijd met het destijds geldende artikel 10 van de Verordening op de administratie en financiële integriteit (hierna: Vafi), door contante bedragen van meer dan € 15.000,- te ontvangen en te betalen, zonder daarover overleg te voeren met de deken;

b. zijn financiële administratie onvoldoende op orde heeft, hetgeen in strijd is met artikel 2 en artikel 10 lid 1 Vafi, nu hij de door de Unit gesignaleerde verschillen in zijn administratie heeft erkend, maar daar geen verklaring voor heeft kunnen geven, noch voor het feit dat hij ontvangen betalingen administratief niet kan verantwoorden;

c. kosten heeft verrekend met derdengelden, zonder dat zijn cliënt daarmee vooraf schriftelijk heeft ingestemd, hetgeen in strijd is met artikel 6 lid 6 Vafi;

d. heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda), nu hij herhaaldelijk niet heeft gereageerd op verzoeken van de Unit en de deken om op de conceptrapportages en vragen die daaruit voortvloeiden tijdig en adequaat te reageren.

4 VERWEER

4.1 Verweerder erkent dat hij contante betalingen in ontvangst heeft genomen. Achteraf bezien is hij van mening dat hij daarover overleg had moeten voeren met de deken, maar destijds zag hij daartoe geen reden. De gelden die aan hem werden betaald of via zijn kantoor aan buitenlandse advocaten waren afkomstig uit de opbrengst van de verkoop van roerende zaken van vrienden van de cliënt van verweerder. Hij had geen reden om te veronderstellen dat dat anders was.

4.2 Voorts heeft verweerder aangevoerd dat hij sedert begin september 2016 praktisch geheel was uitgeschakeld als gevolg van een burn-out. Daarnaast is de postbezorging op zijn kantoor volgens verweerder dermate bedroevend dat hij post regelmatig weken te laat, of soms in het geheel niet ontvangt. Beide redenen hebben tot gevolg gehad dat verweerder niet in staat is geweest tijdig op de concept-rapportages te reageren. Zijn burn-out heeft ook tot gevolg gehad dat verweerder in die periode niet met zijn accountant heeft kunnen overleggen over de concept-rapportages van de Unit.

4.3 Voor een aantal constateringen van de Unit in het rapport met betrekking tot de administratie van verweerder en de door de Unit geconstateerde verschillen heeft verweerder geen verklaring.

5 BEOORDELING

Ad onderdelen a) en b) van het bezwaar

5.1 Onderdelen a) en b) van het bezwaar lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 In de kern gaat het er in beide onderdelen van het dekenbezwaar om dat verweerder in strijd heeft gehandeld met wat de Verordening op de administratie en de financiële integriteit (Vafi) destijds van verweerder als advocaat verlangde en om de vraag of hij zich, door contante betalingen te aanvaarden en niet op correcte wijze te verantwoorden in zijn administratie, niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.3 Artikel 10 Vafi bepaalt dat de advocaat alleen dan betalingen in contanten mag verrichten of aanvaarden, indien er feiten of omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen en indien hij overleg pleegt met de deken in het geval er sprake is van het verrichten of aanvaarden van een contante betaling van meer dan € 15.000. In de toelichting op de Vafi staat dat het uitgangspunt blijft dat de geldbewegingen van de advocaat giraal plaatsvinden en dat contant betalingsverkeer zoveel mogelijk vermeden dient te worden. Contante betalingen kunnen hun rechtvaardiging vinden, volgens de toelichting, in de eigen bijdrage bij een toevoeging, de betaling van griffierechten of in het geval dat de cliënt bijvoorbeeld geen bankrekening kan krijgen of dat de bank de rekening van de cliënt heeft geblokkeerd. Het overleg met de deken bij contante betalingen van meer dan € 15.000 is bedoeld om de advocaat bewust te maken van de risico’s van het verrichten of aanvaarden van contante betalingen in het kader van de voorkoming van betrokkenheid bij criminele handelingen. Dit overleg creëert de mogelijkheid voor de advocaat nogmaals naar de zaak te kijken en te bepalen of de contante betalingen noodzakelijk zijn in het kader van zijn dienstverlening, aldus de toelichting op artikel 10 van de Vafi. Tot slot vermeldt de toelichting dat het bedrag van € 15.000 geldt voor alle betalingsverkeer in één zaak, het opknippen van betalingen ontslaat een advocaat niet van zijn plicht tot overleg.

5.4 Verweerder heeft erkend contante bedragen in ontvangst te hebben genomen, waarover hij overleg met de deken had moeten voeren. Ook heeft hij geen geldige verklaring voor de verschillen die de Unit in zijn administratie heeft geconstateerd of voor de contante betalingen die niet in zijn administratie zijn verwerkt. Zijn enige verweer op dit punt is dat hij door zijn burn-out niet in de gelegenheid is geweest om overleg te voeren met zijn accountant. De raad verwerpt dit verweer. Beide conceptrapportages zijn eerst bij brief van 21 juli 2016 aan verweerder toegestuurd. In de periode daarna heeft verweerder noch aan de Unit, noch aan de deken een plausibele verklaring verstrekt voor de door de Unit geconstateerde contant geldontvangsten en de geconstateerde verschillen in de administratie. Ook ten tijde van de mondelinge behandeling kon verweerder dit niet verklaren. De raad is met de deken van oordeel dat reeds hieruit volgt dat verweerder zijn financiële administratie niet op orde heeft. Onderdelen a) en b) van het dekenbezwaar zijn dan ook gegrond.

Ad onderdeel c) van het bezwaar

5.5 Uit het destijds geldende artikel 6 lid 6 Vafi volgt dat een advocaat voor de verrekening van een declaratie met (de cliënt toekomende) derdengelden de ondubbelzinnige instemming van zijn cliënt dient te vragen, te verkrijgen en schriftelijk te bevestigen. Lid 4 bepaalt dat de advocaat verplicht is zodra hij derdengelden onder zich heeft deze zodra de gelegenheid zich voordoet over te maken naar de rechthebbende. De toelichting op dit artikel bepaalt dat het ook niet is toegestaan derdengelden in opdracht van de cliënt te gebruiken voor het betalen van bijvoorbeeld vorderingen van derden op de cliënt, het zogenaamde bankieren met de derdenrekening.

5.6 Verweerder heeft erkend gebruik te hebben gemaakt van zijn derdenrekening voor het in ontvangst nemen en doorstorten van contante gelden en het vervolgens hiervan betalen van declaraties van buitenlandse advocaten. Volgens verweerder is de toestemming voor die betaalopdrachten door (een vertegenwoordiger van) zijn cliënt mondeling verstrekt. De raad oordeelt dat niet is gebleken dat de cliënt van verweerder ondubbelzinnig en, zoals vereist, schriftelijk heeft ingestemd met de betalingen. Daarbij is het enkele gegeven dat verweerder zijn derdenrekening heeft gebruikt voor het betalen van vorderingen van derden op zijn cliënt al in strijd met artikel 6 Vafi. Verweerder heeft zich daarmee niet gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Ook onderdeel c) van het dekenbezwaar is derhalve gegrond.

Ad onderdeel d) van het bezwaar

5.7 In de Advocatenwet is aan de deken onder meer opgedragen toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat die hem bij de Verordening op de AdvocatuurVoda zijn opgelegd. Het was in dat kader dat de deken de Unit heeft verzocht een onderzoek uit te voeren bij het kantoor van verweerder. De Unit heeft verweerder herhaaldelijk verzocht te reageren op de conceptrapportages. Daaraan heeft verweerder geen gehoor gegeven. Vervolgens heeft ook de deken verweerder meerdere malen verzocht inhoudelijk te reageren op de rapporten, onder meer bij brieven van 2 december 2016, 23 december 2016 en 13 januari 2017. Uiteindelijk heeft verweerder, na opnieuw uitstel te hebben gevraagd, bij brief van 11 april 2017 gereageerd.

5.8 Vast staat dat verweerder niet heeft gereageerd op de brieven van de Unit met het verzoek om commentaar op de rapportages en pas heeft gereageerd op verzoeken van de deken nadat hij al meerdere keren was gerappelleerd. Verweerder heeft aangevoerd dat hij onder meer door zijn burn-out en de problemen met de postbezorging de brieven niet altijd direct heeft kunnen beantwoorden. Wat daar ook van zij, de raad is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om in ieder geval aan de deken te berichten waarom zijn reactie op zich liet wachten. Door in het geheel niet te reageren op de verzoeken van de Unit om commentaar heeft verweerder de deken in zijn toezichthoudende taak belemmerd en aldus niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt zodat ook dit onderdeel van het bezwaar gegrond is.

6 MAATREGEL

6.1 De raad heeft vastgesteld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de destijds geldende regelgeving die bedoeld was om de integriteit van advocaten op de terreinen van administratie en financiën te bevorderen. Integriteit van advocaten is van groot belang voor het goed functioneren van de beroepsgroep en voor het vertrouwen dat de samenleving in de advocatuur moet kunnen hebben. Het door verweerder overtreden artikel 10 Vafi was er onder meer op gericht te voorkomen dat advocaten betrokken raken bij criminele handelingen. Doordat verweerder in de onderzochte periode een totaalbedrag van € 103.000 aan contante betalingen in ontvangst heeft genomen zonder overleg met de deken heeft verweerder niet alleen zichzelf maar de hele beroepsgroep in diskrediet gebracht. De raad rekent dit verweerder zwaar aan.

6.2 Daar komt bij dat verweerder de deken heeft belemmerd in de uitoefening van zijn toezichthoudende taak. Alleen al het belemmeren van de deken in zijn taakuitoefening tot het verrichten van tuchtrechtelijk onderzoek rechtvaardigt op zich een zware tuchtrechtelijke maatregel.

6.3 Het verweer van verweerder dat de door de deken ter zitting voorgestelde schrapping een te ver gaande maatregel oplevert omdat hij geen tuchtrechtelijk verleden heeft wordt door de raad verworpen. De raad volgt hierbij de deken, die heeft gesteld dat het als toezichthouder moeilijk is om het verwijtbare handelen zoals dat van verweerder te ontdekken. De cliënt van een advocaat die contante betalingen ontvangt en doorbetaalt zal in de meeste gevallen immers geen klacht indienen, aangezien de cliënt gebaat is bij de contante betalingen. Dat geen eerdere klachten tegen verweerder zijn ingediend is dan ook niet maatgevend. Daar komt bij dat i) het handelen van verweerder geruime tijd heeft plaatsgevonden, ii) dat verweerder zelf op geen enkel moment heeft bedacht dat hij overleg met de deken zou moeten voeren en iii) er uitsluitend een einde is gekomen aan het handelen van verweerder doordat zijn cliënt zelf de bijstand door verweerder heeft beëindigd.

6.4 Gelet op de ernst van de gegrond verklaarde bezwaren is de raad dan ook van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1 De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op € 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau op ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E. Gelok, G. Kaaij, J.M. van de Laar, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 27 oktober 2017 verzonden.