ECLI:NL:TADRAMS:2017:212 Raad van Discipline Amsterdam 17-620/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:212
Datum uitspraak: 28-09-2017
Datum publicatie: 06-10-2017
Zaaknummer(s): 17-620/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerder heeft wel degelijk actie ondernomen richting de deurwaarder.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  28 september 2017

in de zaak 17-620/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 16 augustus 2017 met kenmerk 4017-0232, door de raad ontvangen op 17 augustus 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager vanaf september 2016 bijgestaan in verband met een geschil dat klager heeft met zijn verhuurder, Stichting Stadgenoot (hierna Stadgenoot).

1.2 Bij vonnis van 23 december 2014 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en klager veroordeeld het gehuurde te ontruimen en daarbij bepaald dat Stadgenoot hieraan geen rechten kan ontlenen indien klager voldoet aan de in het vonnis genoemde voorwaarden. Die voorwaarden hielden in dat klager de lopende huur voortaan tijdig zou voldoen en de huurachterstand met een bedrag van € 150,00 per maand zou inlopen. Klager is veroordeeld in de proceskosten van Stadgenoot en in de nakosten.

1.3 Naar aanleiding van door de deurwaarder aangekondigde executiemaatregelen heeft verweerder klager op 13 september 2016 een overzicht gestuurd met daarin de vanaf 1 januari 2015 verschuldigde en betaalde huur. In het overzicht staat dat klager in de periode van 1 januari 2015 tot augustus 2016 een bedrag van € 608,68 te veel aan huur heeft betaald.

1.4 Naar aanleiding van een brief van 5 september van verweerder heeft  de deurwaarder bij brief van 13 september 2016 verweerder bericht dat de openstaande vordering € 633,46 bedraagt (huurachterstand tot en met april 2016) en dat er in de periode van mei 2016 tot en met heden een nieuwe huurachterstand is ontstaan van € 181,02. Tevens heeft de deurwaarder verweerder bericht dat Stadgenoot alleen bereid is om een betalingsregeling overeen te komen indien er geen nieuwe huurachterstand bestaat en zij maandelijks de juiste huurtermijn van klager ontvangt.

1.5 Op 15 september 2016 heeft verweerder de brief van de deurwaarder aan klager doorgestuurd en hem geadviseerd om een bedrag van € 181,02 aan Stadgenoot te betalen en vanaf 1 oktober 2016 de juiste huurtermijn te voldoen.

1.6 Op 4 oktober 2016 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Bij brief van 5 oktober 2016 heeft verweerder de deurwaarder bericht:

“Het is cliënt per 01-10-2016 weer niet gelukt om het juiste bedrag aan Stadgenoot te betalen. Cliënt heeft namelijk € 452,41 (inclusief € 21,12 watergeld) betaald, maar hij moest € 431,29 (exclusief watergeld) betalen.

Hij heeft dus € 20,71 te veel betaald.

Ik heb cliënt nu een briefje voor de bank meegegeven, zodat hij:

- eenmalig (€ 181,02 – € 20,71) = € 160,31 aan Stadgenoot betaalt (…)

- periodiek per eind van de maand de huur ad € 431,29 aan Stadgenoot betaalt.”

1.7 Klager heeft de in de brief van 5 oktober 2016 genoemde betaling(en) niet verricht.

1.8 Bij brief van 28 oktober 2016 heeft verweerder klager onder meer meegedeeld:

“Ik heb in mijn brief aan u en aan [de deurwaarder] een compleet overzocht gegeven van betalingen in 2015 en 2016 aan de verhuurder. Dat gaf een overschot van zo’n € 600,--.

Alleen was er ook sprake van een vonnis van 23-12-2014, waarin u veroordeeld bent tot betaling van onder meer proceskosten, deurwaarder en restant hoofdsom. Daarvoor was een betalingsregeling getroffen met de deurwaarder. Het door mij betekende overschot van zo’n € 600,-- en de betalingen die u rechtstreeks aan de deurwaarder (…) hebt gedaan, zijn gedaan op die betalingsregeling.

Er resteerde nog € 160,--, zoals ik u tijdens onze bespreking van 04-10-2016 heb uitgelegd.

Het heeft voor mij geen zin om nu weer al uw betalingen, zelfs van 2014, te gaan uitzoeken en op een rij zetten. Dat is namelijk van voor het vonnis van 23-12-2014. (…)

Met de betaling van € 160,-- en met betaling van de juiste huur per 01-11-2016 zou die “oude” kwestie zijn opgelost en zou u voor wat betreft de huur helemaal bij zijn.

Er is dan ook geen reden voor mij om alles nogmaals na te gaan.”

1.9 Bij brief van 17 november 2016 heeft verweerder klager meegedeeld dat de deurwaarder aanspraak maakt op een bedrag van € 633,46 en dat verweerder daardoor genoodzaakt is om toch alle betalingen van klager na te gaan.

1.10 Op 30 november 2016 heeft verweerder klager een nieuwe berekening gestuurd. In die berekening is verweerder – net als de deurwaarder –  uitgekomen op een bedrag van € 633,46 dat klager nog verschuldigd is. Verweerder heeft hiervoor een betalingsregeling getroffen van € 50,- per maand.

1.11 Op 5 januari 2017 heeft de deurwaarder verweerder bericht dat klager de betalingsregeling in januari 2017 niet is nagekomen. Bij brief van diezelfde dag heeft verweerder klager verzocht per omgaand het bedrag van € 50,- te voldoen.

1.12 Bij brief, gedateerd op 5 januari 2017 maar verstuurd op 19 januari 2017, heeft verweerder klager onder meer meegedeeld:

“Toen u vorige week bij mij op kantoor kwam was u aanvankelijk boos omdat ik zonder meer de opstelling van de deurwaarder (…) zou hebben gevolgd.

(…)

Verder heb ik medegedeeld, dat ik geenszins klakkeloos het overzicht van de deurwaarder heb gevolgd. Integendeel, ik heb zelf een overzicht gemaakt, aan de hand van de verschuldigde bedragen en de door u betaalde bedragen.

Dat weet u, ik heb u dat door mij gemaakte overzicht gezonden.

Verder hadden we aan afspraak om deze kwestie op 16-01-2017 om 16:30 uur te bespreken. (…) Helaas bent u maandag zonder enig bericht niet op de afspraak verschenen.”

1.13 Klager heeft hierop gereageerd bij brief van 18 januari 2017. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder klager bij brief van 27 januari 2017 meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden voor klager met betrekking tot de huur zal beëindigen.

1.14 Op het dekenspreekuur van 30 maart 2017 heeft klager een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij namens klager geen actie heeft ondernomen richting de deurwaarder en/of Stadgenoot.

3 VERWEER

3.1 Verweerder betwist dat hij geen actie heeft ondernomen; verweerder heeft veel tijd en moeite aan de zaak besteed, alle overzichten van de deurwaarder en Stadgenoot nagerekend aan de hand van de bankafschriften van klager en klager steeds schriftelijk en mondeling geïnformeerd, aldus verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.2 Klager verwijt verweerder dat hij geen actie heeft ondernomen richting de deurwaarder en/of Stadgenoot. Verweerder heeft dit – onder overlegging van een groot aantal producties – gemotiveerd betwist. Uit die producties, die zijn weergegeven onder de feiten, blijkt dat verweerder aan de hand van door klager overgelegde bankafschriften de achterstand van klager heeft berekend en hierover meermalen overleg heeft gehad met de deurwaarder. Dit overleg heeft er uiteindelijk toe geleid dat er een betalingsregeling van € 50,- per maand is getroffen voor het nog resterende bedrag van € 633,46, waarop ook verweerder in zijn berekening was uitgekomen. Dat de berekening van verweerder onjuist is geweest, heeft klager onvoldoende onderbouwd. Van enigerlei tekortschieten van verweerder is dan ook niet gebleken. 

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 28 september 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 28 september 2017 verzonden.