ECLI:NL:TADRAMS:2017:210 Raad van Discipline Amsterdam 17-579/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:210
Datum uitspraak: 19-09-2017
Datum publicatie: 06-10-2017
Zaaknummer(s): 17-579/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Niet valt in te zien wat verweerder terzake nog meer had kunnen aanvoeren.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  19 september 2017

in de zaak 17-579/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 3 augustus 2017 met kenmerk 4017-0131, door de raad ontvangen op 4 augustus 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Bij beslissing van 4 juli 2016 heeft deze raad de klacht van klager over zijn voormalig advocaat mr. K deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.

1.2 Op 25 augustus 2016 heeft klager hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline. Klager heeft verweerder vervolgens verzocht hem verder bij te staan.

1.3 Op 19 december 2016 heeft de zitting plaatsgevonden bij het Hof van Discipline. Klager en verweerder waren bij de zitting aanwezig. Verweerder heeft ter zitting het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. Het concept van de pleitnota heeft verweerder op 13 december 2016 aan klager gestuurd, met het verzoek eventuele onjuistheden schriftelijk aan verweerder te melden.

1.4 Bij beslissing van 13 februari 2017 heeft het Hof van Discipline klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep omdat het beroep te laat is ingediend.

1.5 Op het dekenspreekuur van 16 februari 2017 heeft klager een klacht ingediend over verweerder.

1.6 Op 17 februari 2017 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij het dossier zal sluiten en hem een factuur gestuurd voor de eigen bijdrage ad € 143,-.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de belangen van klager op de zitting bij het Hof van Discipline niet op de juiste wijze heeft behartigd, door onder andere onvoldoende onder de aandacht te brengen dat klager de uitspraak van de raad van 4 juli 2016 door een buiten zijn schuld geleden reden niet had ontvangen, zodat het hem niet was aan te rekenen dat het beroep te laat was ingesteld;

b) het dossier van klager onvoldoende heeft bestudeerd;

c) kwaad heeft gereageerd toen klager hem vertelde dat hij een klacht over hem ging indienen bij de deken;

d) klager ten onrechte een factuur voor de eigen bijdrage heeft toegestuurd.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2  Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3 Klager verwijt verweerder dat hij de belangen van klager op de zitting bij het Hof van Discipline onvoldoende heeft behartigd en ook dat verweerder het dossier van klager in aanloop naar die zitting onvoldoende heeft bestudeerd.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Uit de pleitaantekeningen van verweerder, die zich in het klachtdossier bevinden, blijkt dat verweerder verweer heeft gevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het Hof van Discipline is op dit verweer in de beslissing van 13 februari 2017, waarvan de voorzitter ambtshalve kennis heeft genomen, uitvoerig ingegaan. Niet valt in te zien wat verweerder terzake nog meer had kunnen aanvoeren. Bovendien heeft verweerder het concept van zijn pleitaantekeningen voorafgaand aan de zitting aan klager gestuurd met het verzoek om te reageren indien hij de zaken niet goed had begrepen. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij daarop niets van klager heeft gehoord. Dat verweerder het dossier onvoldoende zou hebben bestudeerd, heeft klager voorts niet onderbouwd. Dit betekent dat klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond zijn.

Ad klachtonderdeel c)

4.5 Verweerder heeft erkend dat hij boos heeft gereageerd toen klager hem vertelde dat hij een klacht over hem zou gaan indienen bij de deken. Hij had zijn uiterste best voor klager gedaan en voldoende zich onheus bejegend dat dat tot een klacht leidde, aldus verweerder. De voorzitter overweegt dat het enkele feit dat verweerder boos heeft gereageerd – hetgeen zich volgens verweerder heeft geuit in enige stemverheffing – onvoldoende is om hem een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel c) is ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.6 Ingevolge artikel 4 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 brengt de rechtsbijstandverlener aan de rechtzoekende de eigen bijdrage die deze verschuldigd is in rekening. Dat verweerder klager een factuur heeft gestuurd voor de eigen bijdrage valt hem dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten. Dat de factuur pas achteraf, aan klager is gestuurd is, hoewel aan klager kan worden toegegeven dat het zorgvuldiger was geweest als op die factuur had gestaan dat de factuur reeds betaald was, evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker,  plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 19 september 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 19 september 2017 

verzonden.