ECLI:NL:TADRAMS:2017:19 Raad van Discipline Amsterdam 16-890/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2017:19 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-02-2017 |
Datum publicatie: | 13-02-2017 |
Zaaknummer(s): | 16-890/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt |
Beslissingen: | Onvoorwaardelijke schorsing |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht. De raad acht de wijze van praktijkvoering door verweerder bijzonder laakbaar. Zonder daarop (afdoende) toezicht te houden heeft verweerder een gedeelte van zijn praktijk uitbesteed en zijn kantoororganisatie zo ingericht, dat het mogelijk was dat op naam van verweerder bezwaarschriften zijn ingediend zonder dat verweerder – althans zo stelt hij – daarvan op de hoogte was en zonder dat aan verweerder geadresseerde post bij hem terecht kwam. Verweerder heeft hiermee tevens in strijd met Gedragsregel 38 gehandeld. Onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken en proceskostenveroordeling. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 6 februari 2017
in de zaak 16-890/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 3 november 2015 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 22 september 2016 met kenmerk 4015-0760, door de raad ontvangen op 23 september 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht gezamenlijk behandeld met de klachten over verweerder met zaaknummers 16-889/A/A, 16-891/A/A, 16-892/A/A, 16-893/A/A en 16-894/A/A ter zitting van de raad van 19 december 2016 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 22 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Op 7 april 2015 is namens klaagster op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt tegen een dwangbevel van de Belastingdienst met bevel tot betaling . Het bezwaarschrift is opgesteld op briefpapier van verweerder en verweerder staat in het bezwaarschrift als gemachtigde van klaagster en indiener van het bezwaarschrift vermeld. Het bezwaarschrift is ondertekend door de (directeur van de) huidige gemachtigde van klaagster, die geen advocaat is en tot en met september 2015 met verweerder samenwerkte.
2.2 Bij brief van 2 juni 2015, geadresseerd aan het postbusadres van verweerder, heeft de Belastingdienst de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd.
2.3 Bij brief van 6 juli 2015 zijn aanvullende gegevens over klaagster verstrekt aan de Belastingdienst. De brief is opgesteld op briefpapier van verweerder en de naam van verweerder staat onderaan de brief vermeld. De brief is ondertekend door de huidige gemachtigde van klaagster.
2.4 Bij beslissing op bezwaar van 7 september 2015 heeft de Belastingdienst het bezwaar van klaagster niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. De Belastingdienst heeft de beslissing op bezwaar op 8 september 2015 naar het postbusadres van verweerder gestuurd, met daarbij de mededeling dat ervan uit wordt gegaan dat verweerder klaagster van de beslissing op de hoogte stelt.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) nimmer met klaagster heeft gesproken;
b) het bezwaar nooit heeft toegelicht;
c) heeft nagelaten klaagster een kopie van het bezwaarschrift te sturen;
d) klaagster niet op de hoogte heeft gehouden van de voortgang in haar zaak;
e) klaagster geen kopieën van de brieven van de Belastingdienst van 2 juni en 6 juli 2015 heeft gezonden;
f) klaagster niet op de hoogte heeft gebracht van de beslissing op bezwaar van 7 september 2015.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 Verweerder heeft allereerst de authenticiteit van de handtekening van klaagster op de zich in het klachtdossier bevindende volmacht van klaagster aan de gemachtigde betwist. De klacht dient volgens verweerder geplaatst te worden in de context van het tussen verweerder en de gemachtigde van klaagster gerezen conflict: de gemachtigde van klaagster probeert dit conflict uit te vechten over de rug van (onder meer) klaagster.
5.2 De raad overweegt als volgt. Verweerder en de (directeur van de) gemachtigde van klaagster hebben in het verleden samengewerkt, in die zin dat de gemachtigde van klaagster gedurende enkele maanden de administratieve dienstverlening aan de praktijk van verweerder op zich heeft genomen. Die administratieve dienstverlening hield volgens verweerder in dat de (directeur van de) gemachtigde van klaagster de administratie deed, de post verwerkte, toevoegingen op naam van verweerder aanvroeg en kantoorbenodigdheden aan verweerder beschikbaar stelde. Ook diende hij namens verweerder bezwaarschriften in. Wat hiervan zij, de raad heeft niet goed kunnen vaststellen wat de dienstverlening precies inhield. De samenwerking is – na een conflict – op 20 september 2015 geëindigd. Daarna heeft de gemachtigde van klaagster in een tijdsbestek van enkele weken namens verschillende cliënten, waaronder klaagster, bij de deken klachten ingediend over verweerder. In alle klachtdossiers bevindt zich een door de cliënt(e) ondertekende volmacht met daarbij een kopie van het paspoort van die cliënt(e). Van een aantal volmachten, waaronder die van klaagster, heeft verweerder de echtheid van de handtekening betwist, waarna de deken de gemachtigde om een kopie van het paspoort van die cliënt(e) heeft gevraagd met daarop een goed leesbare handtekening. Na ontvangst daarvan heeft verweerder op dit punt niet meer gereageerd en ook op de zitting is verweerder hier niet verder op doorgegaan. Ofschoon ook de raad twijfels heeft van wie de klachten in oorsprong zijn, ook omdat de gemachtigde noch de cliënten ter zitting zijn verschenen en de gemachtigde een zelfstandig belang lijkt te hebben bij de klachten, heeft verweerder, tegenover de ondertekende volmachten, onvoldoende aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de verschillende cliënten inderdaad niet op de hoogte zijn van de namens hen ingediende klachten. Dit betekent dat klaagster kan worden ontvangen in haar klacht.
De klacht
5.3 De raad ziet aanleiding de verschillende klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.
5.4 Verweerder heeft aangevoerd dat hij in de periode van april tot en met september 2015 kantoorruimte heeft gehuurd van de gemachtigde van klaagster. Verweerder heeft de (directeur van de) gemachtigde van klaagster toestemming gegeven om op naam van verweerder bezwaarprocedures te voeren, een en ander nadat verweerder de in te dienen stukken zou hebben gecontroleerd en ondertekend. De (directeur van de) gemachtigde van klaagster heeft zich niet aan deze afspraak gehouden en heeft klaagsters bezwaarschrift zonder toestemming en/of medeweten van verweerder ingediend. Het bezwaarschrift is ook niet door verweerder ondertekend. De gang van zaken is schriftelijk bevestigd door een juridisch medewerker die ten tijde van de onderhavige gebeurtenissen werkzaamheden verrichtte voor de gemachtigde van klaagster. Verweerder heeft klaagster nooit gezien of gesproken, ook niet na afloop van de bezwaarprocedure. Verweerder heeft dus ook geen intakegesprek met haar gevoerd en geen opdrachtbevestiging aan haar gestuurd. Verweerder heeft de beslissing op bezwaar ter hand gesteld aan degene die de inkomende post agendeerde. Verweerder heeft het aan de (directeur van de) huidige gemachtigde van klaagster overgelaten klaagster op de hoogte te brengen van de beslissing op bezwaar, aldus verweerder.
5.5 De raad overweegt dat deze klacht niet op zichzelf staat. In een drietal andere klachtzaken die de gemachtigde van klaagster namens verschillende cliënten aanhangig heeft gemaakt en die gezamenlijk met de onderhavige klachtzaak ter zitting van de raad zijn behandeld (zaaknummer 16-889/A/A, 16-891/A/A en 16-893/A/A) zijn vergelijkbare verwijten aan het adres van verweerder gemaakt. In alle klachtzaken beschuldigen verweerder en de gemachtigde elkaar over en weer. Volgens de directeur van de gemachtigde heeft hij alle door hem op naam van verweerder ingediende bezwaarschriften onder verantwoordelijkheid van en in overleg met verweerder ingediend, terwijl verweerder stelt dat de bezwaarschriften waarop de verschillende klachten betrekking hebben zonder zijn toestemming en/of medeweten zijn ingediend. Hoe een en ander precies is gegaan kan de raad niet vaststellen. Wel is duidelijk dat verweerder in ieder geval de bezwaarfase door de (directeur van de) gemachtigde liet doen. Verweerder heeft voorts ter zitting verklaard dat hij zelf de post uit zijn postbus haalde en de post vervolgens ongezien aan een medewerker/neef van de gemachtigde gaf, die de post op zijn beurt toedeelde aan diegene die zich met de betreffende zaak bezig hield. De raad acht deze wijze van praktijkvoering bijzonder laakbaar. Zonder daarop (afdoende) toezicht te houden heeft verweerder een gedeelte van zijn praktijk uitbesteed en zijn kantoororganisatie zo ingericht, dat het mogelijk was dat de (directeur van de) gemachtigde op naam van verweerder bezwaarschriften kon indienden zonder dat verweerder – althans zo stelt hij – daarvan op de hoogte was en zonder dat aan verweerder geadresseerde post bij hem terecht kwam. Verweerder heeft door de wijze waarop hij zijn praktijk voerde tevens gehandeld in strijd met het bepaalde in Gedragsregel 38 (en de toelichting daarop), waarin is neergelegd dat de advocaat in beginsel zelf de belangen van zijn cliënt behoort te behartigen. Het indienen van bezwaarschriften behoort bij uitstek tot de taak die een advocaat zelf dient uit te voeren. Van aangelegenheden met een overwegend administratief karakter die hij aan een medewerker kan overlaten, is daarbij geen sprake.
5.6 Verweerder heeft voorts, nadat hij erachter was gekomen dat op zijn naam bezwaarschriften waren ingediend, nagelaten dit met de desbetreffende cliënten te bespreken. Dit had wel op de weg van verweerder gelegen. Evenmin is gebleken dat verweerder de gemachtigde van klaagster hierop heeft aangesproken.
5.7 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen gegrond is. De in de verschillende klachtonderdelen genoemde verwijten zijn immers terug te voeren op de laakbare wijze waarop verweerder zijn praktijk had ingericht.
6 MAATREGEL
6.1 De raad is van oordeel dat verweerder met zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur ernstig heeft geschaad. Verweerder heeft de regie – in ieder geval wat betreft de bezwaarfase – volledig uit handen gegeven en onvoldoende toezicht gehouden op hetgeen er binnen zijn praktijk gebeurde. De raad acht dit bijzonder laakbaar. De cliënten van verweerder hebben hierdoor ernstig nadeel geleden. De verweten gedragingen raken de kernwaarden van de advocatuur, waaronder met name de kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid en integriteit. Gelet op de ernst van de aan verweerder verweten gedragingen zal de raad de maatregel van schorsing voor de duur van zes weken opleggen. De raad ziet aanleiding de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn te verkorten tot vijf jaar.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Gelet op de connexiteit van de vijf door de gemachtigde van klaagster namens verschillende cliënten over verweerder ingediende klachten ziet de raad aanleiding deze kosten vast te stellen op € 200,-. Deze kosten moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van zes weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 200,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten;
- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot vijf jaar.
Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. G. Kaaij, A.S. Kamphuis, M.W. Schüller en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2017.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2017
verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand
rechtsmiddel
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl