ECLI:NL:TADRAMS:2017:172 Raad van Discipline Amsterdam 17-326/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2017:172 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-07-2017 |
Datum publicatie: | 31-07-2017 |
Zaaknummer(s): | 17-326/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen (collega-)advocaat wederpartij ongegrond. In het geding brengen confraternele correspondentie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar nu klager hiervoor impliciet toestemming had gegeven. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 juli 2017
in de zaak 17-326/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 30 januari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 26 april 2017 met kenmerk 4017-0077, door de raad ontvangen op 28 april 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 juni 2017 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 8.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 De cliënte van klager is verwikkeld in een (deelgeschil)procedure met een verzekeringsmaatschappij. De verzekeringsmaatschappij wordt bijgestaan door verweerder. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak zijn partijen overeengekomen de zaak aan te houden om de onderhandelingen voort te zetten.
2.2 Bij brief van 19 februari 2016 heeft de rechtbank partijen laten weten dat zij in het licht van de gemaakte afspraken en de bereidheid van de verzekeringsmaatschappij alle verzoeken van verzoekster in te willigen aanleiding zag de zaak aan te houden om de onderhandelingen voort te kunnen zetten. Verder zal pas als de rechtbank afdoende is gebleken dat ondanks de redelijke inspanningen van partijen de onderhandelingen niet op gang zijn gekomen ten gevolge van de aan het deelgeschil ten grondslag liggende geschilpunten, overgegaan worden tot het wijzen van een beschikking.
2.3 Klager heeft op 18 november 2016 het volgende aan de rechtbank geschreven:
“De schikkingsonderhandelingen tussen partijen zijn helaas op niets uitgelopen.
Gelet op het bepaalde in Regel 13 van de Gedragsregels is het mij niet toegestaan daarover inhoudelijke mededelingen te doen.
Ik verzoek u derhalve alsnog een beschikking te geven in het door mij bij u aanhangig gemaakte deelgeschil.
Mocht de wederpartij ermee akkoord gaan dat haar schrijven aan mij van 16 november 2016 aan u mag worden overgelegd evenals de door mij aan haar gestuurde stukken dan zal ik u deze alsnog doen toekomen.”
2.4 Op 3 januari 2017 heeft de rechtbank verweerder verzocht om op het verzoek van klager te reageren.
2.5 Op 18 januari 2017 heeft verweerder de rechtbank geantwoord en een toelichting gegeven op het verloop van de schikkingsonderhandelingen, waarbij hij tevens confraternele correspondentie heeft overgelegd. In een voetnoot schrijft hij daarover het volgende:
“[Klager] heeft in zijn brief d.d. 18 november jl. gemeld dat hij de gewisselde confraternele correspondentie aan u zou toekomen indien [cliënte van verweerder] daarmee akkoord zou gaan. Op grond hiervan ben ik ervan uitgegaan dat [klager] geen bezwaar heeft tegen het overleggen van bijgesloten correspondentie.”
2.6 Op 19 januari 2017 heeft klager op de brief van verweerder gereageerd met de mededeling dat verweerder hem geen toestemming heeft gevraagd om uit de confraternele correspondentie te citeren dan wel de correspondentie over te leggen, met het verzoek aan de rechtbank de brief buiten beschouwing te laten. Verweerder wordt gelijktijdig verzocht de brief in te trekken.
2.7 Naar aanleiding van laatstgenoemde brief van klager heeft verweerder diezelfde dag zijn brief van 18 januari 2017 ingetrokken en een nieuwe brief van gelijke datum aan de rechtbank gestuurd waarin hij wederom een toelichting geeft op het verloop van de schikkingsonderhandelingen (ditmaal zonder bijlagen).
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij zich bij herhaling schuldig heeft gemaakt aan het schenden van gedragsregels 12 en 13 door correspondentie over schikkings-onderhandelingen in rechte over te leggen en inhoudelijke mededelingen te doen over tussen partijen gevoerde onderhandelingen.
b) hij zich schuldig heeft gemaakt aan napleiten, te weten het de rechter voorzien van informatie en stellingen die niet thuis horen in het inmiddels afgesloten debat. Hij mocht zich slechts uitlaten over de stand van zaken van de onderhandelingen van partijen, maar heeft zich daar ten onrechte niet toe beperkt.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdelen a) en b)
4.1 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2 De raad stelt voorop hetgeen is bepaald in gedragsregel 12 leden 1 en 2: dat in rechte geen beroep mag worden gedaan op bij de behandeling van een zaak door de ene advocaat aan de andere advocaat gerichte brieven, ongeacht de inhoud daarvan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, en dan slechts na voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij en, zo nodig, na vooraf ingewonnen advies van de deken. Ingevolge gedragsregel 13 is evenmin zonder toestemming van de wederpartij toegestaan omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter mededeling te doen.
4.3 Het belang van de gedragsregels 12 en 13 is het waarborgen van de vrijheid van advocaten om in de fase van overleg en onderhandelingen om een minnelijke schikking te bereiken een standpunt in te nemen zonder het risico dat dit standpunt hun later door de rechter zal worden tegengeworpen, mocht een minnelijke schikking niet tot stand komen. Daarmee wordt het risico vermeden dat de stellingname van een partij in het vertrouwelijk proces van overleg en schikkingsonderhandeling een rol kan gaan spelen in de oordeelsvorming van de rechter.
4.4 Met verweerder is de raad van oordeel dat in onderhavige zaak geen sprake is van mededelingen aan de rechtbank zonder toestemming van de wederpartij. Voor zover de toestemming niet was gegeven, heeft klager in elk geval de indruk gewekt deze toestemming op voorhand te hebben gegeven. De laatste geciteerde zin in het bericht van klager aan de rechtbank zoals omschreven in alinea 2.3 kan namelijk redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan dat klager ermee akkoord gaat dat de confraternele correspondentie aan de rechtbank wordt overgelegd. Verweerder heeft bedoelde bericht van klager dan ook mogen begrijpen in voormelde zin. Weliswaar was het desalniettemin verstandig geweest als verweerder ondanks dit bericht contact met klager had opgenomen om te verifiëren dat hij inderdaad de correspondentie mocht overleggen, de raad acht het niet onbegrijpelijk dat verweerder dat heeft nagelaten. Dit geldt temeer omdat het bericht niet alleen het geven van toestemming impliceert, het is zelfs aannemelijk dat verweerder, zoals door hem gesteld, zich door deze ‘uitnodiging’ voor het blok gezet voelde om de correspondentie daadwerkelijk aan de rechtbank toe te sturen. Als een partij na een dergelijke bericht van de wederpartij weigert om correspondentie over te leggen, kan daarmee de indruk worden gewekt dat die partij iets te verbergen heeft.
4.5 Verweerder heeft bovendien direct aan het verzoek van klager voldaan en de brief met bijlagen ingetrokken. De tweede brief bevat geen mededelingen over de inhoud van gevoerde schikkingsonderhandelingen maar geeft slechts het verloop van de gevoerde correspondentie weer. Dit is niet in strijd met gedragsregels 12 en 13 en kan evenmin worden gezien als ‘napleiten’. Deze regels strekken er immers niet toe dat de rechter onvolledig en inadequaat wordt geïnformeerd. Bovendien had de rechtbank in haar brief van 19 februari 2016 expliciet verzocht om op de hoogte te worden gehouden van de inspanningen van partijen ten aanzien van de onderhandelingen.
4.6 Op grond van het voorgaande acht de raad klachtonderdelen a) en b) ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. C. Wiggers, B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juli 2017.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 24 juli 2017 verzonden.