ECLI:NL:TADRAMS:2017:167 Raad van Discipline Amsterdam 17-446/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2017:167 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-07-2017 |
Datum publicatie: | 03-08-2017 |
Zaaknummer(s): | 17-446/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk. Niet gebleken dat verweerder procedurele fouten heeft gemaakt of feiten heeft geponeerd die onjuist zijn |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 juli 2017
in de zaak 17-446/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 13 juni 2017 met kenmerk 4017-0114, door de raad ontvangen op 15 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager huurt een woning van de cliënt van verweerder (hierna ‘de cliënt’). De cliënt was, toen hij zich medio 2016 tot verweerder wendde, zelf advocaat. Hij behandelde de twee op dat moment lopende procedures tussen hem en klager bij de rechtbank Limburg, Kamer voor Kantonzaken, locatie Maastricht (hierna ‘de rechtbank’) zelf. In verband met zijn pensionering heeft de cliënt zich van het tableau laten schrappen.
Procedures bij de rechtbank
1.2 Op 4 april 2016 heeft verweerder de rechtbank bericht dat hij de beroepsprocedure tegen een uitspraak van de Huurcommissie heeft overgenomen.
1.3 Op 17 mei 2016 heeft verweerder de rechtbank bericht dat hij de cliënt tevens ter zitting zal bijstaan in een tussen klager en de cliënt aanhangige bodemprocedure. In die procedure heeft de cliënt op de rol van 18 mei 2016 een conclusie van antwoord met daarbij een aantal producties ingediend. In de conclusie van antwoord staat onder meer dat de cliënt in persoon procedeert.
1.4 De cliënt heeft de advocaat van klager op 24 augustus 2016 een kopie van zijn brief met producties aan de kantonrechter van 23 augustus 2016 gestuurd.
1.5 Op 29 augustus 2016 heeft verweerder aanvullende producties bij de rechtbank ingediend.
1.6 Op 31 augustus 2016 heeft een comparitie plaatsgevonden. De in 1.2 en 1.3 genoemde procedures zijn vanwege de onderlinge samenhang gevoegd behandeld.
1.7 Op 1 november 2016 heeft de cliënt de advocaat van klager namens verweerder een antwoordakte toegestuurd.
1.8 Op 30 november 2016 heeft verweerder een akte ingediend bij de rechtbank.
Appelprocedure bij het hof
1.9 Tussen klager en de cliënt is tevens een appelprocedure aanhangig bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna ‘het hof’). Mr. X treedt op als procesadvocaat.
1.10 Op 12 oktober 2016 heeft de advocaat van klager een schriftelijk pleidooi, met repliek/dupliek (opgesteld door de cliënt), van mr. X ontvangen.
1.11 Op 20 oktober 2016 heeft de cliënt producties aan de advocaat van klager gestuurd.
1.12 Op 25 oktober 2016 heeft mr. X een schriftelijk pleidooi, met repliek/dupliek, bij het hof ingediend.
1.13 Op 3 november 2016 heeft de advocaat van klager een zogenoemd ‘formulier H16: Niet geregeld verzoek’ bij het hof ingediend, omdat het door mr. X op 12 oktober 2016 toegestuurde schriftelijk pleidooi zou afwijken van het door mr. X op 25 oktober 2016 bij het hof ingediende schriftelijk pleidooi.
1.14 Verweerder heeft zich begin december 2016 als advocaat van de cliënt gesteld. Namens verweerder heeft mr. X op 6 december 2016 een antwoord-akte ingediend.
1.15 Bij brieven van 8 en 11 februari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) de volgende procedurele fouten heeft gemaakt:
- hij heeft ten onrechte toegestaan dat zijn cliënt zelf processtukken indient;
- hij heeft meerdere keren verzuimd (tijdig) producties aan de advocaat van klager toe te sturen;
- hij heeft producties ingediend die geen producties, maar feitelijke stellingen zijn;
- hij heeft een schriftelijk pleidooi ingediend dat substantieel afwijkt van het pleidooi dat hij op 12 oktober 2016 aan de advocaat van klager heeft gestuurd;
b) in de processtukken een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en tijdens de comparitie bij de rechtbank op 31 augustus 2016 onwaarheden heeft verkondigd;
c) zich niet onafhankelijk ten opzichte van de cliënt heeft opgesteld;
d) onvoldoende deskundig is in het huurrecht.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft onbetwist gesteld dat de cliënt in beide procedures bij de rechtbank in eerste instantie in persoon procedeerde en dat de processuele bijstand van verweerder pas op de comparitie van 31 augustus 2016 is aangevangen. De cliënt heeft dan ook zelf een aantal processtukken, waaronder de conclusie van antwoord van 18 mei 2016 en de brief met producties van 23 augustus 2016 ingediend. Het verwijt dat verweerder ten onrechte heeft toegestaan dat de cliënt zelf processtukken indient, is gelet hierop kennelijk ongegrond.
4.3 Dat klager, althans zijn advocaat, wel een exemplaar van de hiervoor genoemde conclusie van antwoord zou hebben ontvangen, maar zonder de bijbehorende producties, valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten. Zoals hiervoor is overwogen is de conclusie van antwoord niet onder verantwoordelijkheid van verweerder ingediend. Verweerder heeft bovendien onbetwist gesteld dat de cliënt de producties op voorhand separaat, op 31 maart 2016, aan de advocaat van klager heeft doen toekomen.
4.4 Hetzelfde geldt voor het verwijt van klager dat bij de conclusie van antwoord van 18 mei 2016 aanvullende producties zijn overgelegd, die volgens klager geen producties, maar nieuwe feitelijke stellingen zijn. Ook hiervoor geldt dat verweerder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door de cliënt opgestelde en op 18 mei 2016 ingediende conclusie van antwoord.
4.5 Dat verweerder twee dagen voor de comparitie nog een aanvullende productie – een overzicht van de huurachterstand van klager – heeft ingediend, valt hem niet tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat (de advocaat van) klager daar op de comparitie bezwaar tegen had kunnen maken, waarna de rechter een beslissing zou hebben genomen over het al dan niet toelaten van de desbetreffende productie. Het is de voorzitter niet bekend of (de advocaat van) klager dit heeft gedaan.
4.6 Wat betreft de appelprocedure bij het hof heeft verweerder onbetwist gesteld dat hij zich pas in december 2016 als advocaat van de cliënt heeft gesteld en dat zijn eerste proceshandeling de akte van 6 december 2016 is geweest. Dat mr. X op 25 oktober 2016 een schriftelijk pleidooi bij het hof heeft ingediend dat afwijkt van het schriftelijk pleidooi dat op 12 oktober 2016 aan de advocaat van klager is toegestuurd en dat de aanvullende producties bij dat pleidooi pas op 20 oktober 2016 aan de advocaat van klager zijn gestuurd, valt verweerder gelet hierop dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten.
4.7 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.
Ad klachtonderdeel b)
4.8 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de conclusie van antwoord van 18 mei 2016 en het schriftelijk pleidooi van 25 oktober 2016 geldt, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, dat verweerder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van voornoemde stukken.
4.9 Voor zover klachtonderdeel b) ziet op uitlatingen van verweerder tijdens de comparitie op 31 augustus 2016 geldt dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerder feiten heeft geponeerd die onjuist zijn en hij dit ook wist.
Ad klachtonderdeel c)
4.10 De eis van onafhankelijkheid, zoals neergelegd in artikel 10a lid 1 onder a van de Advocatenwet en Gedragsregel 2 lid 1, heeft de bescherming van de cliënt ten doel. Dit brengt mee dat een wederpartij zich hier niet op kan beroepen. De eis van onafhankelijkheid strekt in casu derhalve slechts ter bescherming van de belangen van de cliënt en niet tot die van klager als wederpartij van de cliënt. Klager is dan ook niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c).
Ad klachtonderdeel d)
4.11 Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat het reeds hierom kennelijk ongegrond is.
Conclusie
4.12 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen a), b) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D. H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 27 juli 2017.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 27 juli 2017 verzonden.